| |
| |
| |
Kaasjeskruidfamilie.
Malvaceeën, Malvaceae.
De (talrijke, van onderen tot een buis vereenigde eenbroederige) meeldraden en het uit meestal vele hokjes samengestelde vruchtbeginsel, waarop even zoo vele, aan hun voet samengegroeide stijlen, maken deze familie gemakkelijk kenbaar.
De meeste Malvaceeën hebben groote, in 't oog loopende insektenbloemen, waarvan de stempels zich eerst uitspreiden, nadat de helmknoppen hun stuifmeel hebben losgelaten (proterandrische bloemen).
Deze familie telt ook een aantal sierplanten onder hare leden (zie Aanh., blz. 553), alsmede de belangrijke tropische planten Katoen en Kapok (haren van de zaadhuid).
| |
Tabel der Geslachten.
a. |
Onder de 5 gewone kelkbladeren staat nog een 2-, 3- of meerbladige ‘bijkel’. Zie fig. Wilde planten of sierplanten. |
2 |
b. |
Geen ‘bijkelk’. Alleen sierplanten Blz. 556, Abutilon |
|
| |
2
a. |
Vijf aan hun voet samengegroeide stijlen. Sierplanten.
Blz. 555, Heemstroos |
|
b. |
Talrijke stijlen, aan hun voet saamgegroeid. |
3 |
|
| |
| |
| |
3
a. |
Drie (zelden twee) bijkelk-blaadjes. |
4 |
b. |
Vier of meer bijkelk-blaadjes. |
6 |
| |
4
a. |
Bijkelkblaadjes tot bijna op de helft aan elkaar vastgegroeid. Tuinplant of verwilderd. Blz. 555, Lavatera |
|
b. |
Bijkelkblaadjes niet of alleen aan hun voet saamgegroeid. |
5 |
| |
5
a. |
Bijkelkblaadjes smaller dan de kelkbladeren. De talrijke, kleine dopvruchtjes staan in een kransje rondom een kort ‘middenzuiltje,’ zoodat de geheele samengestelde vrucht op een platte Goudsche kaas lijkt. Zie fig. Blz. 551, Kaasjeskruid |
|
b. |
Bijkelkblaadjes breeder dan de kelkbladeren, hartvormig. De dopvruchtjes staan opeengehoopt, zoodat de vrucht op een groene braam lijkt. Zie fig. Tuinplant.
Blz. 554, Malope |
|
| |
6 (3)
b. |
Dopvruchtjes als bij Kaasjeskruid (zie 5a). Bijkelk uit 5 -10 saamgegroeide blaadjes gevormd. Wilde planten of tuinplanten. Blz. 553, Heemst |
|
b. |
Het ‘middenzuiltje’ steekt boven de dopvruchtjes uit en bedekt ze soms zelfs. Zie fig., M. Bijkelk bestaande uit 3-6 saamgegroeide blaadjes. Tuinplant of verwilderd. Blz. 555, Lavatera |
|
| |
Geslacht: Kaasjeskruid, Malva.
Bloemenklasse: B. Voor Tuinplanten en Pothoofdplanten zie ook Aanhangsel, blz. 553.
| |
1
a. |
Hoogere bladeren tot bijna aan den bladsteel toe inge- |
|
| |
| |
|
sneden, de slippen ook nog weer verdeeld; de onderste bladeren minder diep, soms bijna gaaf. |
2 |
b. |
Bladeren niet zoo diep ingesneden, alle tot minder dan de helft. |
3 |
| |
2
a. |
De rozeroode of witte bloemen rieken naar muskus; hun kroonbladeren zijn veelal van boven iets ingesneden. Zie fig. Vrucht behaard. Grazige plaatsen, aan heggen, langs wegen. Ook wel gekweekt.
z. ♃ Muskuskaasjeskruid, M. moschata |
|
b. |
Reukelooze, rozeroode bloemen met van boven gave of flauw bochtige kroonbladeren. Vrucht onbehaard. rimpelig. Groeiplaatsen als de vorige, meestal wat beschaduwd. z.z. ♃ Vijfdeelig Kaasjeskruid, M. Alcea |
|
| |
3
a. |
Bloemkroon veel langer dan de kelkbladeren. |
4 |
b. |
Bloemkroon niet of weinig grooter dan de kelk. |
5 |
| |
4
a. |
Bloemkroonbladeren paarsrood met donkerder strepen, bijna 2 cM. lang, wel 4 maal zoo lang als de kelk. Stengels meestal opgericht. Algemeen langs wegen, dijken, enz.
Groot Kaasjeskruid, M. silvestris |
|
b. |
Bloemkroonbladeren bleek rozerood of paarsachtig, soms wit, niet langer dan 1 cM., 2-3 maal zoo lang als de kelk. Stengels meestal liggend. Zeer algemeen op zandgrond, vooral langs wegen en paden.
☉ Klein Kaasjeskruid, M. neglecta |
|
| |
5
a. |
Bladrand vlak of weinig gebogen. Bloemstelen meer dan driemaal zoo lang als de kelk. Lijkt op Klein Kaasjeskruid, maar heeft nog kortere bloemkroon- |
|
| |
| |
|
bladeren, nauwelijks langer dan de kelk. Plant uit Midden-Europa, bij ons met andere zaden ingevoerd.
z.z. ☉ of ♃ Rond Kaasjeskruid, M. borealis |
|
b. |
Bladrand sterk gekroesd, als bij Boerenkool. Bloemstelen niet meer dan tweemaal zoo lang als de kelk. In moestuinen gekweekt en soms verwilderd.
☉ Dessertbladen, M. crispa |
|
| |
Geslacht: Heemst, Althaea.
Bloemenklasse: B. Voor Tuinplanten, zie Aanh., blz. 554.
a. |
Stengel, bladeren en kelk zijn dicht fluweelachtig behaard, bepaald viltig. Bladeren aan den rand gezaagd, maar overigens niet of tot op minder dan de helft ingesneden. Bloemen bleek rozerood. Plant tot 1 M. hoog. Op moerassige plaatsen, vooral naar den zeekant, en aan rivieroevers. De wortelstok wordt in de geneeskunde gebruikt (‘althaeawortel’).
♃ Heemst, A. officinalis |
|
b. |
Stengel en bladeren met lange, ruwe haren bezet. Bovenste bladeren diep ingesneden, de onderste minder. Bloemen rozerood. Plant niet hooger dan ½ M. Akkerplant uit Zuid- en Zuidwest-Europa, bij ons nu en dan ingevoerd. z.z.z. ☉ Ruige Heemst, A. hirsuta |
|
| |
Aanhangsel.
Geslacht: Kaasjeskruid, Malva.
Als sierplanten, verwilderd of als toevallige opslag worden o.a. nog van dit geslacht gevonden:
a. |
Bloemen tamelijk klein, menierood, in trossen in de bladoksels. Bladeren drielobbig, van achteren donzig behaard. Halfheester, maar meestal gekweekt als éénjarige plant. Uit Mexico.
♄ of ☉ Rood Kaasjeskruid, M. miniata |
|
| |
| |
b. |
Bloemen groot (3 cM.), rozerood of lichtpaars, met donkerder strepen. Bladeren 5- tot 7-lobbig, onbehaard of van boven iets donzig. Uit Zuid-Europa en Noord-Afrika. Tuinplant.
☉ of Algerijnsch Kaasjeskruid, M. mauritiana |
|
c. |
Bloemen blauwachtig, tamelijk klein: kroon tweemaal zoo lang als de kelk. Bladeren ongeveer als die van Klein Kaasjeskruid. Uit Zuid-Europa, soms toevallig aangevoerd. ☉ Nizzakaasjeskruid, M. nicaeënsis |
|
d. |
Bloemkroon weinig langer dan de kelk. Als de vorige.
☉ Kleinbloemkaasjeskruid, M. parviflora |
|
e. |
Bloemkroon rozerood mot donkerder strepen, even lang als de kelk. Bovenste bladeren diep ingesneden, de lagere minder. Als de vorige.
☉ Heemstkaasjeskruid, M. althaeoides |
|
| |
Geslacht: Heemst, Althaea.
a. |
Plant 2-3 M. hoog, stijf rechtopstaande, ruw viltig. Bloemen licht- of donkerrood, geel, wit of verschillend gekleurd, dikwijls ‘gevuld.’ Sierplant uit het Oosten.
☉ of Stokroos, A. rosea |
|
b. |
Plant niet hooger dan 1½ M., onbehaard, maar met ruwe bladeren. Bloemen rood of wit-met-rood, soms ook anders gekleurd.
☉ of Chineesche Stokroos, A. sinensis |
|
| |
Geslacht: Malope, Malope.
Sierplant uit Noord-Afrika en Spanje met sterk vertakten stengel en groote, licht- of donkerroode bloemen, waarvan de kroonbladeren 6 cM. en meer lang en ruim half zoo breed zijn. Bovenste bladeren drielobbig, de lagere ovaal of rond.
☉ Drielobbige Malope, Malope trifida
| |
| |
| |
Geslacht: Lavatera, Lavatera.
a. |
Bloemen groot (5-6 cM.), rozerood met donkerder strepen of wit. Bladeren kort behaard, de bovenste drielobbig, de lagere weinig of niet ingesneden, alleen aan den rand onregelmatig getand. Sierplant uit Z O.-Europa, een enkelen keer verwilderd.
☉ Grootbloemige Lavatera, L. trimestris |
|
b. |
Bloemen veel kleiner, paarsachtig. Bladeren viltig, een weinig gegolfd en geplooid, ondiep ingesneden, met 7 ronde lobben, dikwijls gevlekt (bontbladige variëteit: foliis variëgatis). De plant lijkt op een klein boompje. Uit Zuid-Europa.
☉ of ♃ Boomachtige Lavatera, L. arborea |
|
| |
Geslacht: Heemst-roos, Hibiscus.
a. |
Stengel niet houtig, dus kruidachtige plant, met gele, in 't midden donkerroode, 4-5 cM. groote bloemen, die maar enkele uren (van 8-9 tot 11-12 vm.) open blijven. Bovenste bladeren tot bij den bladvoet driedeelig. Bijkelk uit meer dan 10 smalle blaadjes gevormd. Sierplant uit Oostenrijk, soms toevallig aangevoerd of verwilderd. ☉ Drie-urenbloem, H. Trionum |
|
b. |
Kruidachtige plant met rozeroode, omstreeks 10 cM. groote bloemen en hartvormige, bijna drielobbige bladeren, die van achteren viltig zijn. Bijkelk 9- of 10-bladig. Sierplant uit Frankrijk. ♃ Heemstroos, H. roseüs |
|
c. |
Heester met aan hun voet spitse, voor 't meerendeel drielobbige, eenigszins ruw behaarde, dikwijls gevlekte bladeren en verschillend gekleurde, vaak ‘gevulde’ bloemen. Uit het Oosten.
♄ Althaeaboompje, H. syriacus |
|
d. |
Heester met eivormige, maar aan hun top zeer spitse, onbehaarde bladeren en bloemen als de vorige soort. Uit China. ♄ Chineesche Heemstroos, H. Rosa sinensis |
|
| |
| |
| |
Geslacht: Abutilon.
Van dit geslacht, dat groote, meestal hangende, klokvormige bloemen heeft, komen vooral in Brazilië vele soorten voor, die door Kolibrie's bestoven worden.
Een aantal soorten en verscheidenheden worden in kassen gekweekt. Het zijn heesters of kleine boompjes met meestal vijfspletige bladeren, die wel wat op Eschdoornbladeren lijken, maar aan den rand meer getand zijn. Veelal zijn ze gevlekt.
|
|