5
a. |
Vrucht met vijf groeven, bevat meestal vijf zaadjes. Bijscherm met weinig bloempjes, stijl kaal of alleen onderaan iets viltig. Juli-Augustus. Afkomstig uit Noord-Amerika. ♄ Witte Linde, T. alba |
|
b. |
Vrucht zonder groeven, meestal met één zaadje, soms met drie. Bijscherm met weinig bloempjes. Stijlen onderaan viltig. Juli-Augustus. Afkomstig uit Z.O.-Europa. ♄ Zilverlinde, T. tomentosa |
|
Opmerkingen. De verschillende lindesoorten komen met elkander in leefwijze sterk overeen. De haarbosjes in de nervenhoeken geven schuilplaats aan kleine mijten en heeten daarom mijtenhuisjes (acarodomatiën). Het schijnt, dat de aanwezigheid van deze diertjes het blad behoedt tegen velerlei schadelijke invloeden. Toch hebben de bladeren veel te lijden van galmuggen, galmijten en bladluizen en van de rupsen van de Lindepijlstaart. Op later leeftijd loopen onder aan den stam een aantal ‘slapende’ knoppen uit, zoodat oude boomen altijd omringd zijn door een struweel van loten. Het hout, zeer licht en zacht, heeft als timmerhout weinig waarde, wel voor snijwerk. De bast werd vroeger veel gebruikt voor bindbast en voor 't vlechten van moscovische matten, maar is thans verdrongen door vezels van tropische planten.
De bloemen hebben overvloedigen honing in de holte der kelk bladeren (vooral op vochtige zomermorgens mooi te zien). Bijen, hommels, vliegen komen den honing halen, grijpen zich vast aan de meeldraden en bewerken zoo kruisbestuiving. Honing en stuifmeel zijn uitstekend beschermd tegen den regen, doordat de bloemen hangen. Ook worden ze beschut door de bladerkroon. De bloesem, gedroogd, is een bekend huismiddel tegen verkoudheid (zweet-bevorderend middel).