| |
| |
| |
Ooievaarsbekfamilie.
Geraniaceeën, Geraniaceae.
Deze familie ontleent haar naam aan den vorm der vrucht: een uit 5 onderdeelen samengestelde splitvrucht (d.i. die bij rijpheid in 5 deelen splijt), waarop, als een lange vogelsnavel, de meegegroeide stijl zit. Verder heeft zij geheel 5-tallige bloemen met meestal 10 meeldraden, die aan hun voet saamgegroeid (éénbroederig) zijn. Soms hebben eenige hiervan geen helmknoppen. Vele sierplanten behooren hiertoe; zie ook Aanh., blz. 562.
| |
Tabel der Geslachten.
1
a. |
Bloemen twee aan twee, zelden alleenstaande of meer dan 2 vlak bij elkaar. Meeldraden, ten minste als de bloem pas geopend is, alle met helmknopjes (behalve bij Kleine Ooievaarsbek, blz. 560).
Blz. 558, Ooievaarsbek |
|
|
b. |
Meestal verscheidene bloemen bijeen op één punt van den steel (in een scherm). Sommige meeldraden van den aanvang af zonder helmknopjes. |
2 |
| |
2
a. |
De kelk heeft een spoor (holle buis) die over zijn geheele lengte aan den bloemsteel is vastgegroeid (zie fig.; bloemsteel doorsnijden om 't goed te zien!). Meestal |
|
| |
| |
| |
Geslacht: Ooievaarsbek, Geranium.
De grootbloemige soorten worden veel door insekten bezocht, bij de kleinbloemige is zelfbestuiving zonder insektenhulp regel. Honingklieren aan den voet der meeldraden. Merkwaardig zijn de vruchten. Bij rijpheid laten de 5 onderdeelen hiervan elkaar los, maar de bijbehoorende deelen van den snavel blijven bij vele soorten van boven aan een lang ‘middenzuiltje’ bevestigd en krullen zich met kracht naar buiten om, zoodat het zaadje uit het vruchtje wordt geworpen (zie fig.); bij andere daarentegen worden de vruchtjes in hun geheel door de bijbehoorende snaveldeelen weggeslingerd (zie fig.) en blijven ze het zaadje omsluiten. Het eerste geval wordt in de onderstaande tabel aangegeven door een K (kluisvruchtjes), het laatste door een D (dopvruchtjes). Ook sierplanten behooren tot dit geslacht; zie ook Aanh., blz. 562.
| |
1
a. |
Bloemen alleenstaand, vrij groot (2-3 cM.), purperrood, zelden wit. Bladeren diep, tot bij den bladsteel ingesneden. Soms verwilderde sierplant, groeit op droge, zonnige plaatsen. Juni-Aug. K.
z.z.z. Bloedooievaarsbek G. sanguïneüm |
|
b. |
Telkens twee (zelden meer) bloemen bijeen; soms zijn deze tweetallen weer tot grootere groepen vereenigd. Bladeren meer of minder ingesneden of zelfs samengesteld. |
2 |
| |
2
a. |
Bloemen ten minste 1½ cM. in doorsnede, meestal grooter. |
3 |
| |
| |
b. |
Bloemen ongeveer 1 cM. in doorsnede of kleiner. |
6 |
| |
3
a |
Kroonbladeren aan hun top duidelijk ingesneden. Zie fig. Bloemen niet veel grooter dan 1½ cM. Stengelbladeren tot omstreeks de helft ingesneden, met 5 of 7 breede slippen. Oorspronkelijk niet inheemsch, maar langs de spoorwegen ingevoerd. Mei-herfst. D.
z.z.z. ♃ Pyreneesche Ooievaarsbek, G. pyrenaicum |
|
b. |
Kroonbladeren met ronden of iets uitgeschulpten top. |
4 |
| |
4
a. |
Bloemen blauw. Bladeren diep ingesneden en fijn verdeeld. Zie fig. Waarschijnlijk verwilderde sierplant, groeit op beschaduwde grasgronden. Juni-Juli. K.
z. ♃ Beemdooievaarsbek, G. pratense |
|
b. |
Bloemen roodachtig of bruin (bij tuinplanten ook wel lichter van kleur). Bladeren wel tot op of tot over de helft ingesneden, maar niet zoo fijn verdeeld. |
5 |
| |
5
a. |
Bloemen bruin (bij tuinplanten soms lichter). Kroonbladeren plat uitgespreid of zelfs iets achterovergebogen, weinig langer dan de kelkbladeren, die aan hun top een zeer kort puntje dragen. Waarschijnlijk verwilderde tuinplant. Op beschaduwde plaatsen. Mei-Juni. z.z. ♃ Donkere Ooievaarsbek, G. phaeum |
|
b. |
Bloemen roodachtig paars. Kroonbladeren niet zoo vlak uitgespreid, ongeveer dubbel zoo lang als de kelkbladeren, die aan hun top een 2 mM. lang puntje dragen. Begroeide rotsen, bij ons alleen in Z.-Limburg gevonden. Juni-Juli.
z.z.z. ♃ Boschooievaarsbek, G. silvaticum |
|
| |
6 (2)
a. |
Kroonblaadjes aan hun top ingesneden of iets uitgeschulpt. |
|
| |
| |
b. |
Kroonblaadjes met ronden top. |
10 |
| |
7
a. |
Vijf van de tien meeldraden hebben gewoonlijk, ook bij pas geopende bloemen en in den bloemknop, geen helmknopjes. Bloempjes zeer klein (½ cM.) bleekpaars. De lagere bladeren lijken op die van Zachte O., de hoogere op die van Slipblad-O., maar ze zijn niet zoo groot. Algemeen op zandgrond. Mei-Aug. D.
☉ Kleine Ooievaarsbek, G. pusillum |
|
b. |
Alle meeldraden aanvankelijk met helmknopjes. Bloempjes, als ze goed open zijn, omstreeks 1 cM. groot, rozerood of purper. |
8 |
| |
8
a. |
Bladeren, althans de lagere, niet over de helft ingesneden. Bloempjes purperrood. Algemeen. Mei-Sept. D. ☉ Zachte Ooievaarsbek, G. molle |
|
b. |
Alle bladeren tot dicht bij den bladsteel ingesneden en de slippen zelf ook weer diep verdeeld. |
9 |
| |
9
a. |
De bloemen staan tusschen de hoogere bladeren in op steeltjes, die omstreeks even lang zijn als de bloem zelf. Bloemen gewoonlijk donkerrood. Niet zeldzaam op kleigrond, langs wegen, dijken, enz. Juni-herfst. K.
☉ Slipblad-ooievaarsbek, G. dissectum |
|
b. |
De bloemen zijn lang gesteeld en steken daardoor ver boven de bladeren uit. Bloemen meestal donkerrood. Bladslippen nog smaller dan bij de vorige soort. Op open en bebouwde gronden. Juni-Aug.
z. ☉ Fijnblad-ooievaarsbek, G. columbinum |
|
| |
10 (6)
a. |
Bladeren bijna samengesteld, uit blaadjes, die zelf ook weer diep zijn ingesneden. Zie fig. De geheele plant is met klierhaartjes bedekt, die een zeer onaan- |
|
| |
| |
|
genamen geur verspreiden, waardoor de plant beschermd wordt. Algemeen op beschaduwde plaatsen. Mei-Aug. D. ☉ Robertskruid, G. Robertianum |
|
b. |
Bladeren niet veel verder dan tot op de helft ingesneden. |
11 |
| |
11
a. |
Plant nagenoeg geheel onbehaard. Bij de uitgebloeide bloemen liggen de kelkblaadjes tegen de vruchtjes aan. De bladeren verschillen niet veel van die der vorige soort. Stengel glanzig en zeer broos, dikwijls rood. Uit boschachtige bergstreken, bij ons een enkelen keer ingevoerd. Mei-Aug. D.
z.z.z. ☉ of Glanzige Ooievaarsbek, G. lucidum |
|
b. |
Plant zachtharig. Bij de uitgebloeide bloemen blijven de kelkblaadjes eenigszins uitgespreid. Zie fig. De bladeren lijken veel op die van Zachte O., maar de geheele plant is forscher en de kroonbladeren zijn niet uitgeschulpt aan hun top. Aan wegen, in tuinen. Juni-Sept. K?
z.z.z. ☉ Rondbladooievaarsbek, G. rotundifolium |
|
| |
Geslacht: Reigersbek, Erodium.
Bij de Reigersbekken rollen de vijf snavels der dopvruchtjes zich voor een deel kurketrekkervormig op, maar blijven aanvankelijk nog aan het ‘middenzuiltje’ hangen. Nadat de vruchtjes met hun snavels op den grond zijn gevallen, ontrollen deze laatste zich bij bevochtiging, maar krullen zich bij uitdroging weer op. Zoodoende worden de vruchtjes met hun spitse ondereinde langzamerhand in den grond geboord, waarbij de daarop zittende stijve haartjes het terugtrekken verhinderen. Zie fig. Bestuiving als bij Ooievaarsbek. Zie voor tuinplanten ook Aanh., blz. 563.
| |
1
a. |
Bladeren enkelvoudig, bijna niet ingesneden, aan den |
|
| |
| |
|
rand fijn getand. Plant uit Zuid-Europa, bij ons een enkele maal ingevoerd. Juni-Juli.
z.z.z. ☉ Malvereigersbek, E. malacoïdes |
|
b. |
Bladeren samengesteld. |
2 |
| |
2
a. |
Plant reukeloos. De blaadjes, waaruit het samengestelde blad bestaat, zijn zelf weer diep ingesneden, bijna tot aan hun middennerf. Bloemen rood (zelden wit), al of niet met een gele, zwart gestreepte vlek op 2 of meer van de 5 kroonblaadjes. Algemeen op zandgrond. Maart-herfst.
☉ Reigersbek, E. cicutarium |
|
|
b. |
Een vorm hiervan met niet zoo diep ingesneden, maar alleen gezaagde blaadjes komt ook vrij veel voor. Deze heeft haast altijd gevlekte kroonblaadjes.
☉ Pimpernelreigersbek, E.c. pimpinellifolium |
|
c. |
Plant naar muskus riekend. Blaadjes met onregelmatig gezaagden rand. De meeldraden, die helmknoppen dragen, hebben twee tandjes aan hun voet. Tuinplant uit Zuid-Europa, bij ons soms verwilderd. Mei-Juli.
☉ Muskusreigersbek, E. moschatum |
|
| |
Aanhangsel.
Geslacht: Ooievaarsbek, Geranium.
Behalve de reeds in de tabel genoemde tuinplanten, komen o.a. nog de volgende soorten gekweekt voor:
a. |
Bloemen paarsblauw met donkerder aderen. De bladeren lijken op die van Beemdooievaarsbek, maar de bloemen zijn nog grooter en hebben kroonbladeren, die aan hun top uitgeschulpt zijn. Uit N.-Amerika. Fig. blz. 563. ♃ Grootbloem-ooievaarsbek, G. platypetalum |
|
b. |
Bloemen donker rozerood, in 't midden nog donkerder. |
|
| |
| |
|
Kroonbladeren niet zoo duidelijk uitgeschulpt. Bladeren diep ingesneden, ongeveer als bij de vorige soort. Juni-Juli.
♃ Armenische Ooievaarsbek, G. armenium |
|
| |
Geslacht: Reigersbek, Erodium.
Nog enkele tuinplanten:
a. |
Bloemen paarsrood, op lange, stevige stengels in schermen bijeen. Bladeren diep ingesneden, haast samengesteld, met aan weerszijden van de hoofdnerf geplaatste, zelf weer gezaagde slippen. Juni-Sept.
♃ Manescaut's Reigersbek, E. Manescavi |
|
b. |
Bloemen blauw. Plant sterk vertakt. Bladeren samengesteld, drietallig; het middelste blaadje grooter dan de zijdelingsche, grof gezaagd. Vruchten wel 8 cM. lang, worden gebruikt als hygrometers (vochtigheidsmeters). Zie ook fig. blz. 561. Vaderland: Zuid-Europa en Noord-Afrika. Aug.-Sept.
☉ Kraanvogelbek, E. gruïnum |
|
| |
Geslacht: Tuingeranium, Pelargonium.
Dit geslacht heeft vruchten evenals de Reigersbek, maar de snavel is met veel meer lange, zijachtige haren bezet, die als vruchtpluis voor de verspreiding door den wind dienst doen. Zie fig. volgende blz. In de dunne spoor der tweezijdig symmetrische bloem (zie fig. blz. 557 en 564) kunnen alleen vlinders hun zuiger steken. Men ziet o.a. dikwijls Kolibrievlinders ( Macroglossa stellatarum) de bloemen bezoeken en bestuiving bewerken. Tallooze variëteiten en bastaarden van soorten uit dit Zuid-Afrikaansche geslacht worden gekweekt, dikwijls met ‘gevulde’ bloemen. Het zijn eigenlijk heesters, maar men ziet gewoonlijk alleen éénjarige, nog bijna niet houtige stengels. De wortel wordt in Zuid-Afrika gebezigd als een voortreffelijk genees-
| |
| |
middel tegen dysenterie. De voornaamste soorten zijn:
a. |
Bladeren met eenige ondiepe insnijdingen (gelobd) en gekartelden rand, in omtrek niervormig. Evenwijdig met den bladrand loopt midden op het blad een donkere band (zone). Bloemen rood of anders van kleur, vele in een scherm. Tuingeranium, P. zonale |
|
b. |
Bladeren duidelijk 5-lobbig; lobben eenigszins spits, rand gezaagd. Bloemen wit of rozerood, donkerder gestreept, meestal 3 bijeen. Fransche Geranium, P. grandiflorum |
|
c. |
Bladeren duidelijk 3- of 5-lobbig; lobben gaafrandig. Liggende stengels, die vaak over den rand van de bloempot neerhangen. Bloemen lichtrood of wit, in schermen. Hanggeranium, P. peltatum |
|
d. |
Bladeren diep ingesneden met eveneens ingesneden slippen en omgerolden rand, welriekend. Bloemen lichtrood, tamelijk klein, weinig bij elkaar. Levert de pelargoniumolie, die op rozenolie lijkt, maar veel minder kostbaar is. Rozengeranium, P. roseüm |
|
|
|