| |
| |
| |
Ganzevoetfamilie.
Chenopodiaceeën, Chenopodiaceae.
Gemakkelijk te onderscheiden is deze familie niet. Raadpleeg dus altijd, als ge vermoedt, een Chenopodiacee vóór u te hebben, de Eerste Lijst op blz. 1 of die voor Onduidelijke Bloemen, blz. 83.
De meestal kleine bloemen hebben nooit kelk en kroon, maar een enkelvoudig bloemdek, soms zelfs in 't geheel geen bloembekleedselen. Veelal bezitten ze òf enkel meeldraden, òf alleen een stamper (eenslachtige bloemen).
Zeer zelden wordt er honing aangetroffen; de weinig in 't oog loopende bloemen worden dan ook niet door insekten bestoven, maar echte windbloemen zijn het ook niet: daarvoor is o.a. het stuifmeel te kleverig. Waarschijnlijk is zelfbestuiving hier regel.
Vele Chenopodiaceeën groeien aan het strand (zoutplanten) of op zeer drogen grond (droogteplanten) en hebben in beide gevallen vleezige bladeren of stengels, die weinig water laten verdampen.
Sierplanten zijn er uit deze familie bijna niet (zie echter blz. 392 4c.); wel land- en tuinbouwplanten.
| |
Tabel der Geslachten.
1
a. |
De bladeren ontbreken of zijn smal en met een stekeltje aan de punt. |
2 |
| |
| |
b. |
De bladeren zijn breed of smal, maar zonder topstekeltje. |
4 |
| |
2
a. |
De stengel is bladerloos, maar met gelede zijtakjes, zelf ook duidelijk geleed, vleezig en groen of roodachtig. Zie fig. Blz. 383, Zeekraal |
|
b. |
De stengel draagt stekelige, niet gelede bladeren. |
3 |
| |
3
a. |
De stekeltjes zijn klein en niet scherp. Geen bloemblaadjes, of alleen 2 vliezige schubbetjes. Vruchtjes (die op zaden lijken) geheel omgeven door een vliezigen rand. Zie fig. Blz. 384, Vlieszaad |
|
b. |
Stijve, priemachtige bladeren met scherpe punt en, de grootste, met verbreeden voet. Bloemen met 3-5 blaadjes of bladslippen die, als de vrucht rijpt, aan de buitenzijde vaak nog een aanhangsel dragen. Zie fig. blz. 384. Blz. 383, Loogkruid |
|
| |
4 (1)
a. |
Bladeren zeer smal en hoogstens een paar cM. lang, rolrond of half-rolrond en vleezig of bijna draadvormig. Zie eerst bij 3a en b, of ge soms een weinig of niet stekeligen vorm van Vlieszaad of Loogkruid vóór u hebt, en daarna: |
5 |
b. |
Bladeren vlak en meer, meestal véél meer dan 3 cM. breed. |
6 |
| |
5
a. |
Bloemdekslippen, als zij de vrucht omgeven, van achteren met een aanhangsel voorzien. Zie fig. Althans de jonge spruiten behaard, meestal de geheele plant.
Blz. 384, Kochia |
|
b. |
Bloemdekslippen ook tijdens den vruchttijd zonder aanhangsels. Plant altijd geheel onbehaard.
Blz. 383, Zoutmelde |
|
| |
| |
| |
6
a. |
Na den bloei groeien de 2 blaadjes, die den stamper omgeven, verder door en vormen een driehoekig of rond en plat beursje, waarin het vruchtje, dat op een zaadje lijkt, ligt. Zie fig. De meeldraadbloempjes zijn dan grootendeels verdwenen of, als ze er nog zijn, onveranderd; ze hebben een 3- tot 5-slippig bloemdek en evenveel meeldraden. |
7 |
b. |
Na den bloei verandert het bloemdek niet veel, of het krijgt stekels, òf wel het wordt vleezig en rood. |
8 |
| |
7
a. |
Alle bladeren geheel gaaf van rand, met smallen voet, aan weerskanten met een witachtig stof bedekt.
Blz. 391, Zeemelde |
|
b. |
Alle of althans de onderste en middelste bladeren met getanden rand, met zijslippen of driehoekig van vorm, groen of rood, soms van onderen of aan weerskanten witachtig bestoven. Blz. 391, Melde |
|
| |
8
a. |
Bloemen alle of voor het meerendeel tweeslachtig, d.w.z. stamper en meeldraden in dezelfde bloem. |
9 |
|
b. |
Stamperbloempjes en meeldraadbloempjes op verschillende planten; zeer zelden zijn er ook tweeslachtige bloemen. Bloemen in groepjes bijeen in de bladoksels; de meeldraadbloempjes loopen meer in 't oog dan de stamperbloempjes, vooral aan de toppen der stengels. Fig. blz. 390. Blz. 390, Spinazie |
|
| |
9
a. |
De stamper en, later, het vruchtje staan vrij in het bloemdek (zie fig.), dat groen en bladachtig blijft of later rood en vleezig wordt. Blz. 385, Ganzevoet |
|
b. |
Het bloemdek is aan zijn voet met den stamper en het vruchtje saamgegroeid (zie fig.) en wordt daar |
|
| |
| |
|
later hoekig en houtig. Zie fig. Bij de gekweekte vormen is de wortel meestal zeer dik en vleezig. Blz. 389, Biet |
|
| |
Geslacht: Zeekraal, Salicornia.
De bladerlooze, meestal vrij sterk vertakte, vleezige, groene of roodachtige stengel draagt in de bovenste knoopen aan weerszijden 3 bloempjes, elk met 1 of 2 meeldraden en een stampertje. Soms wordt later de voet van den stengel houtig en dan kan de plant wel een hoogte van 3 dM. bereiken; in den regel is ze veel lager. Algemeen op zilte klei, wordt ingezameld om als groente gegeten te worden. Aug., Sept. Fig. blz. 381.
☉ Zeekraal, S. herbacea
| |
Geslacht: Zoutmelde, Suaeda.
a. |
Sterk vertakt, blauwgroen, hier en daar roodachtig plantje, op zijn meest 3 dM. hoog, met vleezige, smalle, van boven spitse bladeren, klein en groot door elkaar. De bloempjes lijken op die van Ganzevoet en zitten in de bladoksels. Algemeen op zilte klei. Aug., Sept. ☉ Kleine Zoutmelde, S. maritima |
|
b. |
Forschere, houtige, tot 1 M. hooge plant met stompe bladeren. Uit zuidelijker streken.
z.z.z. ♄ Groote Zoutmelde, S. fruticosa |
|
| |
Geslacht: Loogkruid, Salsola.
Plant met liggenden stengel, die sterk vertakt en hard is. De bladeren zijn priemvormig, met een harde, doornachtige punt en aan hun voet een weinig verbreed; de bovenste, kortere, daardoor haast driehoekig. (Er bestaat echter een verscheidenheid met smalle,
| |
| |
draadvormige bladeren, die, van elders aangevoerd, langs onze rivieren wordt gevonden). Bloempjes in de bladoksels, met een bloemdek, dat na den bloei van achteren in dwarse aanhangsels uitgroeit. Zie fig. Niet zeldzaam op zandige gronden langs de zeekust. Juli, Aug.
☉ Loogkruid, S. Kali
| |
Geslacht: Vlieszaad, Corispermum.
a. |
Stengel tot ½ M. hoog, sterk vertakt, met smalle, tot 2 cM. lange bladeren, die meestal in een stekeltje uitloopen; alleen de bovenste, in wier oksels de bloemen zitten, zijn vaak wat breeder. Bloempjes in Juli-Sept., zonder bloemdek. Zie fig. Vruchtjes met een breeden, eenigszins getanden, vliezigen rand omgeven, die van boven een weinig is uitgesneden. Zie fig. Plant uit Zuid-Rusland, bij ons te vinden op zandig bouwland in of bij de duinen (volgens de overlevering in 1813 door de Kozakken meegebracht).
z. ☉ Vlieszaad, C. Marschallii |
|
|
b. |
De bladeren, die in hun oksels bloemen dragen, hebben een vliezigen rand. Bloemdek uit 2 vliesjes bestaande. Zie fig. De vruchtjes hebben een smallen, niet geheel vliezigen rand, die aan den top niet is uitgesneden. Zie fig. Bloeitijd Aug.-Sept. Ingevoerd.
z.z.z. ☉ Breed Vlieszaad, C. hyssopifolium |
|
| |
Geslacht: Kochia.
a. |
Stengel niet hooger dan 3 dM., ruw behaard of kaal. Bladeren 1-1½ cM. lang, smal en vleezig. Als de vrucht rijp is, heeft het bloemdek 5 kegelvormige, |
|
| |
| |
|
doornachtige uitwassen. Zie fig. blz. 383. Aug.-Sept. Aan het zeestrand.
z.z. ☉ Ruig Zoutkruid, K. hirsuta of Echinopsilon hirsutum |
|
b. |
Stengel tot 1 M. en meer hoog. Bladeren 2 cM. lang, niet vleezig, maar met 3 duidelijke nerven en doorschijnende adertjes. Het bloemdek, dat de vrucht omgeeft, heeft 5 korte, driehoekige aanhangsels. Zie fig. blz. 383. Aug.-Sept. Ingevoerd uit Z.O.-Europa of Azië. z.z.z. ☉ Studentenkruid, K. scoparia |
|
| |
Geslacht: Ganzevoet, Chenopodium.
De Ganzevoeten zijn echte onkruiden: op puinhoopen, mestvaalten, in tuinen, langs wegen en op dergelijke plaatsen zijn ze haast alle te vinden, gewoonlijk in groote menigte bijeen. Sommige lijken veel op Melde en worden ook wel zoo genoemd; ze zijn er echter altijd van te onderscheiden doordat het bloemdek van de, meerendeels tweeslachtige, bloemen na den bloei òf nagenoeg onveranderd blijft, òf vleezig en rood wordt, maar geen tweekleppig beursje om de vrucht vormt. De kleine, groene bloempjes zitten in trosjes, die meestal in de bladoksels staan en met elkaar vaak een groote pluim aan het einde van de stengels vormen.
| |
1
a. |
Na den bloei wordt het bloemdek vleezig en rood, zoodat de bloemtrosjes op kleine aardbeien lijken. |
2 |
b. |
Na den bloei verandert het bloemendek weinig of niet. |
3 |
| |
2
a. |
De top van den stengel is onbebladerd, maar draagt wel bloem- of vruchtgroepjes. Bladeren aan weerskanten met één of weinig tanden. Zie fig. Plant |
|
| |
| |
|
uit Zuid-Europa, een enkelen keer als groente gekweekt, maar meestal met andere zaden ingevoerd en op mesthoopen, enz. verwilderd. Juni-Aug.
z.z. ☉ Aardbeispinazie, Ch. capitatum |
|
|
b. |
De stengel draagt tot aąn zijn top toe bladeren, meestal nog boven de bloemen of vruchten. Bladeren aan weerskanten met verscheidene tanden. Zie fig. Als de vorige.
z.z. ☉ Roode Aardbeispinazie, Ch. foliosum |
|
| |
3
a. |
Volwassen bladeren geheel groen, glad of kleverig op 't gevoel, niet of bijna niet melig. |
4 |
b. |
Volwassen bladeren aan weerskanten of aan één zijde grijs- of witachtig, als met meel bestrooid. |
10 |
| |
4
a. |
Bladeren alle geheel gaaf van rand, eivormig. |
5 |
b. |
Bladrand meer of minder ingesneden of getand. |
6 |
| |
5
a. |
Plant geheel groen. Slipjes van het bloemdek om de vrucht heen als een ster uitgespreid. Juli-Sept.
☉ Blauwe Melde, Ch. polyspermum |
|
b. |
Plant meestal rood of roodachtig. Bloemdekslipjes om de vrucht heen sluitend. Een gaafbladige vorm van Roode Ganzevoet, zie 9a. |
|
| |
6
a. |
Jonge blaadjes melig. De grootste, breed eivormige bladeren hebben meestal wel 20 of meer onregelmatige, spitse tanden en zijn glinsterend groen. Op muren, aan heggen, enz. Aug.-Oct.
z. ☉ Muurganzevoet, Ch. murale |
|
|
b. |
Jonge blaadjes niet melig. Grootste bladeren met meestal minder dan 20 tanden, of wel diep ingesneden, met stompe slippen. |
7 |
| |
| |
| |
7
a. |
Plant kleverig, geheel met klierhaartjes bezet, eenigszins welriekend. Bladeren met stompe slippen, bijna als bij eikebladeren. Zie fig. Vroeger als artsenijgewas gekweekt, nu nog een enkelen keer op onbebouwde plaatsen. Juli-Aug.
z.z.z. ☉ Druifkruid, Ch. Botrys |
|
|
b. |
Plant niet kleverig. Bladeren met weinige, vrij spitse tanden. |
8 |
| |
8
a. |
Takken der bloempluimen wijd uitstaande, bijna zonder bladeren. Zie fig. Juli-Sept.
z. ☉ Basterdganzevoet, Ch. hybridum |
|
|
b. |
Takken der bloempluimen opgericht of tegen den stengel aangedrukt. |
9 |
| |
9
a. |
Alle bladeren van onderen langs den steel zeer spits afloopend. Zie ook fig. blz. 385. Bloemdekblaadjes roodachtig. Zeer algemeen. Juli-herfst.
☉ Roode Ganzevoet, Ch. rubrum |
|
b. |
De middelste en onderste bladeren in omtrek haast driehoekig. Zie fig. Bloemen en bladeren steeds groen. Juli-Sept.
z.z. ☉ Langtrosganzevoet, Ch. urbicum |
|
| |
10 (3)
a. |
Bladeren gaaf van rand, of aan weerskanten met een achterwaarts of zijwaarts gerichte zijslip. |
11 |
b. |
Rand der bladeren, althans van de middelste en onderste, met tanden of slippen. |
13 |
| |
11
a. |
De plant riekt zeer onaangenaam, naar rottende visch. Bladeren eivormig of ruitvormig met één tand aan weerskanten, ongeveer in 't midden (zie fig.); de ge- |
|
| |
| |
|
heele plant is grijsachtig melig. Op muren, vuilnishoopen e.d. Juli-Sept. Soms blijft de plant den winter over en bloeit dan in Mei.
z. ☉ Stinkmelde, Ch. Vulvaria |
|
|
b. |
Geen bijzonder onaangename geur. Plant groen of wit-melig. |
12 |
| |
12
a. |
Bladeren in den vorm van een pijlpunt: van boven spits en aan den voet met een achterwaarts gerichte slip (zie fig.), donkergroen. In den grond een vleezige wortelstok. Mei-Aug.
z. ♃ Brave Hendrik, Ch. Bonus Henricus |
|
b. |
Bladeren wit-melig of bleekgroen. Geen wortelstok, maar een gewone wortel in den grond: de plant is éénjarig. Een vorm met gaafrandige bladeren van Luismelde, zie 17b. |
|
| |
13 (10)
a. |
De lagere bladeren zijn bijna even breed als lang en aan hun top stomp of niet zeer spits, in omtrek breed-eivormig. |
14 |
|
b. |
Alle bladeren meer lang dan breed, of, is de breedte groot, dan is de top spits en de omtrek driehoekig. |
15 |
| |
14
a. |
Top der onderste bladeren afgerond; rand met niet meer dan 12 tanden in 't geheel. Ook de middelste bladeren zijn zeer stomp. Lijkt dikwijls veel op Luismelde; hiervan zijn de middelste bladeren echter niet zoo stomp. z.z.z. ☉ Sneeuwbalganzevoet, Ch. opulifolium |
|
|
b. |
Top der onderste bladeren niet zoo stomp; rand met 20 en meer onregelmatige tanden. Zie 6a. |
|
| |
15
a. |
Alle bladeren meer dan tweemaal zoo lang als breed, |
|
| |
| |
|
vrij regelmatig en stomp getand (zie fig.), van voren groen, van achteren zeegroen of blauwachtig en melig. Niet zeer zeldzaam. Juni-herfst.
☉ Zeegroene Ganzevoet, Ch. glaucum |
|
b. |
De middelste en onderste bladeren hoogstens tweemaal zoo lang als breed, onregelmatig getand of haast in drieën gespleten. |
16 |
| |
16
a. |
Bloemdekblaadjes met een wit randje, de meeste bladeren diep ingesneden, haast in drieën gespleten. Lange stempels, die buiten de bloem uitsteken. Zaadjes met stippels. Juli-Oct. Misschien is deze soort slechts een vorm van Luismelde.
z. ☉ Stippelganzevoet, Ch. ficifolium |
|
b. |
Bloemdekblaadjes geheel groen of wit-melig. Bladeren onregelmatig getand. Korte stempeltjes, die niet ver buiten de bloem uitsteken. Zaadjes glad, glimmend. |
17 |
| |
17
a. |
Bladeren van voren glanzend, achterzijde soms melig. De lagere zijn in omtrek haast driehoekig, met grove, tamelijk stompe tanden. Bloemtrosjes groen. Zie 9b.
z.z. ☉ Langtrosganzevoet, Ch. urbicum |
|
b. |
Bladeren van voren dof, achterzijde wit-melig, zeer verschillend van vorm, meestal met kleine, onregelmatige, spitse tanden. Bloemtrosjes wit. Zeer algemeen. Juli-herfst. ☉ Luismelde, Ch. album |
|
| |
Geslacht: Biet, Beta.
1
a. |
Stengels dun, meestal neerliggend. Bladeren min of meer driehoekig, met eenigszins spitsen voet. Fig. volgende blz. Plant van de kusten van Zuid-Europa, de stamvorm van de gekweekte variëteiten, twijfelachtig inlandsch. ? z.z.z. ♃ Strandbiet, B. maritima |
|
| |
| |
b. |
Stengel forsch, opgericht. Onderste bladeren met meestal iets hartvormigen voet. Fig. blz. 380. Alleen gekweekt.
☉ of Biet, B. vulgaris; voornaamste vormen: |
2 |
| |
2
a. |
Wortel dik, vleezig. |
3 |
b. |
Wortel dun. De bladeren worden als groente gegeten en lijken in smaak veel op die van Spinazie. Snijbiet |
|
| |
3
a. |
Wortel en bladeren donkerrood; de eerste wordt gegeten. Biet of Kroot |
|
b. |
Wortel geel, wit of roodachtig, bladeren groen. |
4 |
| |
4
a. |
Een groot stuk van den wortel steekt boven den grond uit. Als veevoeder gekweekt. Mangelwortel |
|
b. |
Het grootste deel van den wortel zit in den grond. Gekweekt tot bereiding van suiker.
Suikerbiet of Beetwortel |
|
| |
Geslacht: Spinazie, Spinacia.
De planten zijn tweehuizig, d.w.z., sommige hebben alleen mannelijke (meeldraad-) bloempjes en andere alleen vrouwelijke (stamper) bloempjes. De eerste hebben een 4- of 5-bladig bloemdek, de laatste een 2- of 3-slippig. Na den bloei wordt het vruchtje er geheel door omsloten. Als groente gekweekt, soms verwilderd. Mei-Juni. ☉ of Spinazie, S. oleracea Vormen:
a. |
Bladeren, ten minste de hoogere, aan hun voet met een spitse slip aan weerszijden; vruchtjes met stekels op het bloemdek. Zie fig. Winterspinazie |
|
b. |
Bladeren zonder spitse voetslippen, maar met gegolfde randen; vruchtjes zonder stekels. Zie fig. Zomerspinazie |
|
| |
| |
| |
Geslacht: Zeemelde, Obione.
a. |
Bladeren wit-melig. Stengel eenigszins kantig, tot meer dan 1 M. hoog. Vruchtjes ongesteeld. Zie fig. Juli-Aug. Op zilte klei, aan zeedijken.
z. ♃ Zeemelde, O. portucaloïdes |
|
b. |
Bladeren met fijne witte schubjes bezet. Stengel niet houtig, tot 3 dM. hoog. Vruchtjes op lange, dunne steeltjes. Zie fig. Aug.-Sept. Groeiplaatsen als de vorige. z. ☉ Gesteelde Zeemelde, O. pedunculata |
|
| |
Geslacht: Melde, Atriplex.
Vele Meldesoorten behooren tot de van elders toevallig aangevoerde (z.g. Pothoofd-) planten; er kunnen allicht nog andere dan de hier genoemde gevonden worden. Zie blz. 523.
| |
1
a. |
Alle bladeren (behalve wellicht de alleronderste) lang en smal, met getanden of gaven rand. Juli-Sept. Langs de zeekust, soms ingevoerd in het binnenland.
☉ Strandmelde, A. littorale |
|
b. |
Alle bladeren, behalve de bovenste, breed: in omtrek driehoekig, eivormig, ruitvormig of spiesvormig (d.i. met twee zijwaarts gerichte voetslippen). |
2 |
| |
2
a. |
De twee blaadjes, die de vrucht als een plat beursje omgeven, zijn gaaf en van boven spits (bij sommige bloempjes ontbreken ze wel eens). |
3 |
b. |
De twee blaadjes van het beursje hebben 3 of meer tanden. |
5 |
| |
3
a. |
Stengelbladeren met groote, onregelmatige tanden, aan de voorzijde glanzig groen, van achteren zilverwit, Alleen ingevoerd. Juli-Aug.
z.z.z. ☉ Glanzige Melde, A. nitens |
|
| |
| |
b. |
Stengelbladeren driehoekig of spiesvormig, de bovenste smaller, groen, rood of aan de achterzijde wat witachtig. |
4 |
| |
4
a. |
Blaadjes van het beursje groen en bladachtig, niet duidelijk geaderd (soms getand). Bouw- en moesland, aan wegen, enz., vooral naar den zeekant, niet zeldzaam. Juli-Sept. Een vormenrijke soort.
☉ Spiesbladmelde, A hastatum |
|
b. |
Blaadjes van het beursje dunvliezig, met netvormige adertjes (nooit getand). Vroeger als groente gekweekt en nu nog wel verwilderd. Juli-Aug.
z.z. ☉ Tuinmelde, A. hortense |
|
c. |
Een vorm hiervan met donkerroode bladeren wordt als sierplant gekweekt.
☉ Donkerroode Melde, A. hortense atrosanguïneüm |
|
| |
5 (2)
a. |
De blaadjes van het beursje hebben elk 3 groote tanden (zie fig., vr.) en soms ook nog eenige kleintjes langs den rand; aan de rugzijde zijn ze met knobbeltjes of stompe stekeltjes bezet (op dezelfde plant komen ze in allerlei vorm en grootte voor). Stengel bladeren alle gesteeld, zeer verschillend van vorm en kleur: nu eens groen, dan weer meer of minder witmelig; nu eens spiesvormig, dan weer langwerpigeivormig, met meer of minder tanden. Soms staan er twee tegenover elkaar. Bouw- en moesland, op afval, enz., zeer algemeen. Juli-Sept.
☉ Uitstaande Melde, A. patulum |
|
|
b |
De blaadjes van het beursje hebben een rand, die van vele tandjes voorzien is, en geen knobbeltjes of stekeltjes aan de rugzijde. Groeiplaats meestal naar den zeekant. |
6 |
| |
| |
| |
6
a. |
De meeste bloemen staan in aren, die alleen aan den voet of in 't geheel geen bladeren dragen. |
7 |
b. |
De aren dragen bladeren tot bij den top. |
8 |
| |
7
a. |
De mannelijke (meeldraad-) bloemen staan in lange aren bijeen aan de toppen der takken, de vrouwelijke (stamper-) bloemen afzonderlijk of in kleine groepjes in de bladoksels. Langs het Noordzeestrand.
z.z. ☉ Gelobde Melde, A. laciniatum |
|
|
b. |
Alle bloemen in aren. Langs muren, aan wegen, enz. Aangevoerd. z.z.z. ☉ Tartaarsche Melde, A. tataricum |
|
| |
8
a. |
Blaadjes van het beursje alleen aan den voet saam gegroeid, groen. Zie 4a. Niet zeldzaam. Fig. blz. 392.
☉ Spiesbladmelde, A. hastatum |
|
b. |
Blaadjes van het beursje tot omstreeks het midden saamgegroeid, bij de rijpe vrucht hard en kraakbeenachtig. Zeldzame planten. |
9 |
| |
9
a. |
Onderste bladeren in omtrek driehoekig of spiesvormig. Nabij de zeekust. Aug.-Sept.
z.z.z. ☉ Babington's Melde, A. Babingtonii |
|
b. |
Onderste bladeren in omtrek ruitvormig of eivormig. Een enkelen keer aangevoerd gevonden. Juli-Sept.
z.z.z. ☉ Rozenmelde, A. roseüm |
|
|
|