| |
| |
| |
Onduidelijke bloemen.
Planten, waarvan de bloemen wegens hun geringe afmetingen of om andere redenen moeilijkheden opleveren. Die, welke in een der rubrieken: ‘Boomen en Heesters,’ ‘Waterplanten,’ enz. thuis behooren, komen in deze lijst niet voor; evenmin de Composieten, wier ‘bloemen’ niet zéér klein zijn, bijv. zoo groot als bij het Madeliefje.
| |
1
a. |
De meeste bladeren staan duidelijk 2 aan 2 tegenover elkaar; soms, als afwijking, wel eens 3 aan 3. Zie fig. |
109 |
Kijk eerst goed, of wat ge voor een stengel met bladeren houdt ook wellicht één samengesteld blad is. Een stengel met bladeren eindigt in een knop, die later uitgroeit; een samengesteld blad eindigt met één of meer blaadjes of in een rank. Zie fig.
b. |
De bladeren staan niet 2 aan 2, maar òf in kransen van meer dan 3, òf verspreid langs den stengel, (soms alleen vlak bij den grond) òf ze ontbreken. |
2 |
| |
2
a. |
De bladeren ontbreken; de vleezige, groene of rood- |
|
| |
| |
|
achtige stengel is duidelijk geleed en sterk vertakt. De plant groeit op zilte klei. Zie fig.
Ganzevoetfamilie, blz. 383, Zeekraal |
|
|
b. |
Bladeren aanwezig (een enkelen keer lijken ze op stekels). |
3 |
| |
3
a. |
Alle bladeren staan in kransen van 4 of meer rondom den stengel, dus niet alleen bij den wortel. Zie fig. vorige blz.
Zie blz. 42, Bladeren in kransen |
|
|
b. |
De meeste bladeren van de plant staan niet in kransen. |
4 |
| |
4
a. |
Er liggen talrijke ronde of langwerpige bladeren plat op den grond of ze steken schuin omhoog, alsof ze uit den wortel ontsprongen; alleen de bloemtros heeft een stengel, zonder bladeren. Planten met enkel wortelrozet. Zie fig. |
5 |
|
b. |
Geen wortelrozet of, als die er wèl is, dan ook een bebladerde stengel. |
14 |
| |
5
a. |
Vele ongesteelde bloemen dicht opeen aan het einde van den stengel. Zie fig. hiernaast. |
6 |
|
b. |
Bloemen elk afzonderlijk aan steeltjes bevestigd, alleenstaand of tot groepen vereenigd. |
8 |
| |
6
| |
| |
| |
| |
8
a. |
Plantje met lange, smalle, grasachtige bladeren. |
9 |
|
b. |
Blaadjes breeder in verhouding tot de lengte. Zie fig. |
11 |
| |
| |
| |
11
a. |
Blaadjes meestal roodachtig, met lange, aan het uiteinde van een knopje voorziene haren bezet. Zie fig.
Zonnedauwfamilie, blz. 537, Zonnedauw |
|
|
b. |
Blaadjes groen, weinig of niet behaard. |
12 |
| |
| |
| |
12
a |
Moerasplantje met kleine bloempjes, elk afzonderlijk op een steel gezeten.
Helmkruidfamilie, blz. 847, Slijkgroen |
|
|
b. |
Landplantje met een tros van vele witte bloempjes, alle bij elkaar op den stengel gezeten. |
13 |
| |
| |
14 (4)
a. |
De plant heeft maar 1, 2 of 3 bladeren; hoogstens aan den bloemsteel nog een paar smalle slipjes. Zie fig. |
15 |
|
b. |
Er zijn meer dan 3 bladeren. |
16 |
| |
| |
16
a. |
In plaats van bloemen zitten er aan den top van den stengel een aantal dicht opeen geplaatste bolletjes |
|
| |
| |
| |
17
a. |
De bladeren zitten alle of bijna alle heel onderaan, meestal onder of op den grond aan den stengel. |
18 |
|
b. |
Vele bladeren elk afzonderlijk op verschillende hoogte aan den stengel. Zie fig. |
26 |
| |
18
a. |
Bladeren aan den rand ingesneden. |
19 |
|
b. |
Bladeren gaaf. |
20 |
| |
19
a. |
Kleine 4-tallige bloempjes met 4 of 6 meeldraden en daaronder meestal vruchtjes,in lange, van boven eenigszins platte trossen. Blz. 483, Fam. der Kruisbloemen |
|
|
b. |
Vijftallige bloempjes met 5 (licht uitvallende) meeldraden. De bloemen staan in duidelijke schermen, d.w.z. hun stelen komen uit één punt, als de baleinen van een regenscherm. Blz. 611, Fam. der Schermbloemen |
|
| |
20
a. |
Bladeren hoogstens 2 maal zoo lang als breed. |
21 |
|
b. |
Bladeren lang en smal, met evenwijdige nerven. Zie fig. |
25 |
| |
21
a. |
Bladsteel midden in het blad bevestigd; hetzij van alle bladeren of alleen van het blad onder de bloemen. Zie fig. |
22 |
|
b. |
Bladsteel altijd aan den voet van het blad. |
23 |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
25 (20)
a. |
Bladeren meer dan 1 c.M. breed, aan den rand meestal iets gerimpeld, bij het doorbreken geurig.
Aronskelkfamilie, blz. 205, Kalmus |
|
|
b. |
Bladeren zeer smal, niet geurig. |
29 |
| |
26 (17)
a. |
Gras- of biesachtige planten, d.w.z. met zeer lange, meestal ook zeer smalle bladeren met evenwijdige nerven en kleine groene, geel- of bruinachtige bloemen. Zie fig. volgende blz. en blz. 83, bovenaan. |
27 |
b. |
Bladeren breed of, zoo ze smal zijn, korter dan 5 c.M.; in elk geval geen grasbloemen. |
36 |
| |
| |
| |
27 (26 of 86)
a. |
Stengel met aan zijn top een 1-2 cM. dikken en 1 dM. langen cilinder van eerst groene, daarna bruine stamperbloemen. Hierboven zit, in 't begin van den bloei, nog een cilinder van meeldraadbloemen. Lischdoddefamilie, blz, 209, Lischdodde |
|
|
b. |
Niet zulk een dikke cilinder aan den top. |
28 |
| |
| |
29 (25 of 28)
a. |
Bloemen onregelmatig van vorm, veelal dicht opeengehoopt tot aren of kluwens; eigenlijke bloemblaadjes niet te onderscheiden. |
30 |
b. |
Aan de geopende bloemen (zie fig. volgende blz.) is vrij duidelijk een zeskante stervorm waar te nemen. |
33 |
| |
| |
| |
32
| |
| |
| |
| |
| |
| |
36 (26)
a. |
Bladeren samengesteld of diep ingesneden (zie de figuren bij 38 en 39), ten minste die, welke aan het midden van den stengel staan. |
37 |
b. |
Bladeren enkelvoudig, gaaf of aan den rand ondiep ingesneden. in elk geval niet over de helft. |
64 |
c. |
Drieërlei soort van bladeren: onder aan den stengel |
|
| |
| |
| |
| |
38
a. |
De bladeren zijn samengesteld, d.w.z. ze bestaan uit afzonderlijke blaadjes, aan een gemeenschappelijken bladsteel bevestigd bijv. Klaver, Roos, Paardekastanje; zie fig. Kijk eerst, of ge soms bebladerde takjes voor u hebt; in dit geval zit er gewoonlijk in den oksel van elk blaadje een knopje en het takje eindigt zelf ook in een knop; zie fig. boven rechts. |
39 |
|
b. |
De bladeren zijn wel diep ingesneden, maar niet samengesteld. Zie fig. hiernaast. |
55 |
| |
39
a. |
De bladeren zijn handvormig samengesteld, d.w.z. ze bestaan uit blaadjes, die alle bij elkaar op den top van den bladsteel bevestigd zijn. Fig. boven links. |
40 |
|
b. |
De bladeren zijn gevind (geveerd), d.w.z. ze bestaan uit blaadjes, aan weerszijden van afstand tot afstand aan den bladsteel bevestigd. Fig. boven in 't midden. |
43 |
| |
40
| |
| |
| |
| |
| |
43 (39)
a. |
De bloemen staan in schermen, d.w.z. op lange stelen, die, als de baleinen van een regenscherm, alle uit één punt komen (soms zijn de stelen achter schutbladeren verborgen). Zie fig.
Blz. 611, Fam. der Schermbloemen |
|
b. |
Bloemen anders gerangschikt. |
44 |
| |
44
a. |
De blaadjes aan weerszijden van den gemeenschappelijken bladsteel zijn zelf ook weer samengesteld (dubbel gevinde bladeren). Zie fig. vorige blz. |
45 |
b. |
Enkelvoudige blaadjes (soms wèl ondiep ingesneden) aan weerszijden van den gemeenschappelijken bladsteel (enkel gevinde bladeren). Zie fig. vorige blz. |
50 |
| |
| |
| |
| |
46
a. |
Bloemen met talrijke, lange meeldraden. |
47 |
|
b. |
Meeldraden binnen de bloembladeren verborgen. |
48 |
| |
| |
| |
| |
50 (44)
| |
| |
| |
51
a. |
De bloemen blijken bij 't doorbreken te bestaan uit minstens 3 gelijk gevormde bloempjes, samen omgeven door eenige groen- of roodachtige blaadjes. Zie fig. vorige blz. Fam. der Composieten, blz. 1025, Artemisia |
|
b. |
Enkelvoudige bloemen. |
52 |
| |
52
a. |
Groene of roodachtige bloemen tot bijna bolvormige groepen vereenigd, op lange stelen. |
53 |
b. |
Witte bloemen in trossen of pluimen. |
54 |
| |
| |
| |
55 (38)
a. |
De bloemen, althans de bovenste, blijken bij het doorbreken te bestaan uit 3 of meer kleinere bloempjes, samen omgeven door groene of roodachtige blaadjes. Ze heeten eigenlijk bloemkorfjes. |
56 |
b. |
Enkelvoudige bloemen. |
57 |
| |
| |
| |
| |
57
a. |
Grootste deel van den bladrand gaaf, alleen aan den voet aan weerszijden een zijwaarts gerichte slip. Zie fig. Duizendknoopfamilie, blz. 401, Zuring |
|
|
b. |
Meer insnijdingen in de bladeren. |
58 |
| |
58
a. |
Bloemen in kleine groepjes in de bladoksels. |
59 |
|
b. |
Bloemen in een tros of eenzaam aan den stengeltop. |
60 |
| |
| |
60
| |
| |
b. |
Grootere plant met dunne, diep ingesneden, groene bladeren. |
61 |
| |
61
a. |
Vrij groote bloemen met veel meeldraden in aan hun top eenigszins spitse trossen.
Resedafamilie, blz. 530, Wouw |
|
b. |
Kleine bloempjes met 6 of minder meeldraden. |
62 |
| |
62
a. |
Vijftallige bloempjes met 5 (licht uitvallende) meeldraden, in schermen, d.w.z. de bloemstelen ontspringen alle uit één punt, als de baleinen van een regenscherm. Blz. 611, Fam. der Schermbloemen |
|
b. |
Viertallige bloempjes met 6, 4 of 2 meeldraden. |
63 |
| |
| |
64 (36)
a. |
Bij het doorbreken blijken de bloemen te bestaan uit een aantal kleine bloempjes, door een gemeenschappelijken krans van kleine blaadjes (omwindsel) omgeven. Eigenlijk zijn het bloemkorfjes. |
65 |
b. |
Enkelvoudige bloemen, soms wel vele kleintjes dicht opeen, tot een bolletje, kluwen of aartje vereenigd. |
66 |
| |
65
| |
| |
| |
66
a. |
Bladeren eigenlijk ontbrekend; de vleezige, groene of roodachtige stengel is duidelijk geleed en sterk vertakt, zoodat de kleinere takjes wel wat op vleezige bladen gelijken. De plant groeit op zilte klei. Fig. blz. 84. Ganzevoetfamilie, blz. 383, Zeekraal |
|
b. |
Bladeren aanwezig (ze kunnen op stekels lijken). |
67 |
| |
67
a. |
Bladeren smal en rolrond of, als ze vlak zijn, hoogstens 3 mM. breed. |
68 |
b. |
Bladeren vlak en meer dan 3 mM. breed, meestal veel breeder. |
85 |
| |
68
a. |
Bladeren stijf, aan hun top min of meer stekelig. |
69 |
b. |
Bladeren rolrond, draadvormig of vlak, maar niet stekelig; hoogstens een haar aan den top. |
72 |
| |
69
a. |
Bladeren geheel overlangs opgerold, hard en leerachtig, zeer dicht op elkaar gezeten. Laag heestertje op heiden of in moerassen.
Kraaiheifamilie, blz. 609, Kraaiheide |
|
b. |
Bladeren niet aldus opgerold. |
70 |
| |
70
a. |
De stekelpuntjes aan den top der bladeren zijn hard en scherp. Bloemblaadjes 5, soms niet alle even groot, elk met een aanhangseltje aan den buitenkant. Ganzevoetfamilie, blz. 383, Loogkruid |
|
| |
| |
b. |
De stekelpuntjes zijn klein en niet heel scherp. Bloemblaadjes zonder aanhangsel of geheel ontbrekend. |
71 |
| |
71
a. |
Bladeren bijna driekant, haast zoo dun als een draad; 5 bloemblaadjes met nog 2 dekblaadjes er onder. Zie fig. Amarantenfamilie, blz. 394, Knarkruid |
|
|
b. |
Bladeren rolrond of eenigszins vlak, maar niet driekant; geen bloemblaadjes of 2 kleine vliesjes, die ervoor kunnen doorgaan; vruchtjes met een breeden, vliezigen rand. Zie fig.
Ganzevoetfamilie, blz. 384, Vlieszaad |
|
| |
72 (68)
a. |
Bladeren smal, maar dik en vleezig. Aan de bloempjes iets roodachtigs of iets wits. Blz. 380, Ganzevoetfamilie |
|
|
Bladeren wel tamelijk smal, maar niet dik, aan weerskanten vlak. |
73 |
| |
73
a. |
Bladeren zeer klein, schubvormig, minder dan 1 mM. breed en een paar mM. lang, van boven spits, zeer dicht op elkaar aan een dunnen stengel gezeten; in de oksels der bovenste bladeren vindt men kleine korreltjes, dit zijn geen bloemen, maar sporendoosjes. De plant behoort dus tot de Sporeplanten. Zie fig.
Wolfsklauwfamilie, blz. 168, Wolfsklauw |
|
|
b. |
Bladeren grooter, niet zoo dicht opéén; echte bloemen. |
74 |
| |
74
| |
| |
| |
75
a. |
Bloemen blauw, wit of rood (bloemblaadjes soms van buiten groen). |
76 |
|
b. |
Bloemen groenachtig of geelachtig. |
80 |
| |
| |
77
a. |
De geopende bloempjes zijn ongeveer 4 mM. groot, van binnen wit, van buiten groen, en hebben den vorm van een zuivere, meestal vijfhoekige ster. Onder elk bloempje zitten twee kleine groene blaadjes en één grooter. Sandelhoutfamilie, blz. 770, Bergvlas |
|
|
b. |
Bloempjes kleiner dan 3 mM. |
78 |
| |
78
a. |
Zeer klein plantje, niet hooger dan 5 cM. Bloempjes wit of roodachtig, alleenstaand in de bladoksels. Zie fig. Sleutelbloemfamilie, blz. 786, Dwergbloem |
|
|
b. |
Plantje wat grooter, met vele liggende takken. Witachtige bloemjes in groepen bijeen, aan de toppen der takken of in de bladoksels. |
79 |
| |
79
| |
| |
| |
| |
| |
82
a. |
Geelgroene bloemen in lange, dunne aren aan de toppen der takken. Bladeren 4-6 cM. lang, meestal ook breeder dan 3 mM.
Resedafamilie, blz. 530, Wouw |
|
|
b. |
Bloempjes meerendeels in de oksels der bladeren. |
83 |
| |
| |
84
| |
| |
| |
| |
86
a. |
Bij de onderste bladeren ontspringen een aantal nagenoeg even dikke nerven aan den voet van het blad en loopen in verschillende richtingen uiteen. Zie fig. (Dit is het duidelijkst te zien, als men de bladeren tegen het licht houdt.) Lengte en breedte van het blad verschillen niet veel. Zulk een blad heet handnervig. |
87 |
b. |
Er is één hoofdnerf, die van den voet tot den top van het blad doorloopt en waaruit gewoonlijk zijnerven ontspringen. Zie fig. Dit heet vinnervig. |
89 |
c. |
Alle nerven nagenoeg evenwijdig: rechtnervig. |
27 |
| |
87
a. |
De bovenste bladeren, waartusschen de bloemen zitten, zijn geelachtig, alle bladeren met rechtopstaande haartjes bezet. Zie fig.
Steenbreekfamilie, blz. 647, Goudveil |
|
b. |
Alle bladeren groen, niet met zulke rechtopstaande haasrtjes bezet. |
88 |
| |
88
| |
| |
| |
| |
90
a |
Zijrand der bladeren, althans van de onderste, duidelijk ingesneden. |
91 |
b. |
Zijrand van alle bladeren gaaf. |
95 |
| |
91
a. |
De bloempjes hangen elk aan een duidelijk steeltje omlaag en vormen kransjes, die op eenigen afstand van elkaar aan de uiteinden van stengel en takken staan. Zie fig: Duizendknoopfamilie, blz. 401, Zuring |
|
b. |
De bloempjes hangen niet omlaag of staan niet in kransen. |
92 |
| |
92
a. |
De onderste bladeren zijn bij hun top breeder dan bij hun voet; hun grootste breedte ligt dus boven het midden. Bloempjes 4-tallig, soms zonder bloembladeren. Zie fig. Blz. 483, Fam. der Kruisbloemen |
|
b. |
De bladeren zijn bij hun top niet breeder dan bij hun voet; hun grootste breedte ligt dus onder of omstreeks in het midden. |
93 |
| |
| |
| |
93
a. |
De meestal weinig vertakte stengel eindigt in een dichte tros van groenachtig witte of donkerpaarse, vrij groote bloemen. Zie fig.
Klokjesfamilie, blz. 936, Rapunzel |
|
|
b. |
De meestal vertakte stengel draagt groene of roodachtige bloempjes in talrijke trossen of groepjes in de bladoksels. |
94 |
| |
94
a. |
Bij nauwkeurige beschouwing blijken de bloemen eigenlijk samengesteld te zijn uit 2 of meer kleinere, door een krans van groene blaadjes (omwindsel) omgeven; bij de onderste (stamper-) bloemen is dit omwindsel aan de bloemen vastgegroeid en met stekeltjes of haakjes bedekt. Zie fig.
Fam. der Composieten, blz. 1020, Stekelnoot |
|
b. |
Bloemen wel vaak dicht opeen gezeten, maar niet door een gemeenschappelijk omwindsel omgeven.
Blz. 380, Ganzevoetfamilie |
|
| |
| |
96
| |
| |
| |
97
a. |
Bloemen alleenstaand of in bundeltjes bijeen over de plant verspreid. |
98 |
|
b. |
Bloemen in trossen of aren aan de uiteinden van stengel en takken. |
103 |
| |
| |
99
a. |
Bladeren meerendeels groot, dan 1 cM. en langer dan 2 cM. |
100 |
b. |
Bladeren alle kleiner. |
101 |
| |
| |
| |
102
| |
| |
| |
| |
104
a. |
Aan den voet van elk blad zit om den stengel der plant heen een vliezig kokertje, meestal met haartjes aan zijn rand. Bloemen in schijnaren of trossen, zie fig.
Duizendknoopfamilie, blz. 405, Duizendknoop |
|
|
b. |
Geen vliezig kokertje aan den bladvoet. |
105 |
| |
105
a. |
Elk bloempje bevat talrijke duidelijke meeldraden. Groenachtige bloemen vormen dunne aren aan't eind van lange, rechte stengels. Fig. blz. 100.
Resedafamilie, blz. 530, Wouw |
|
|
b. |
Hoogstens 6 meeldraden in elk bloempje. |
106 |
| |
106
a. |
Kleine witte of gele kruisbloempjes met 6 meeldraden in een van boven afgeplatte tros aan het eind van den stengel; daaronder meestal een groot aantal vruchtjes op duidelijke steeltjes. Zie fig. |
107 |
|
b. |
Groen- of roodachtige bloempjes, niet kruisvormig, met 5 of minder meeldraden. |
108 |
| |
| |
| |
| |
108 (106 of 109)
a. |
De bloembladeren bestaan uit 6-8 spitse, droogvliezige blaadjes. De vruchtjes zijn gekroond door de 3 blijvende stijlen, maar worden niet door het blijvende bloemdek geheel omsloten. Zie fig. Zeldzame planten of sierplanten. Blz. 394, Amarantenfamilie |
|
b. |
De bloembladeren bestaan uit 2-5 niet droge en evenmin vliezige blaadjes; na den bloei sluiten zij de vruchtjes geheel in. Zie fig. Blz. 380, Ganzevoetfamilie |
|
| |
109 (1)
a. |
Alleen de onderste bladeren of hier en daar een paar tegenoverstaand, de andere verspreid. |
108 |
b. |
Alle of nagenoeg alle bladeren tegenoverstaand. |
110 |
| |
110
a. |
De bloemen (korfjes) zijn vrij groot, maar onduidelijk doordat ze, zooals bij het doorbreken blijkt, bestaan uit een aantal gelijk gevormde kleinere bloempjes met een omwindsel. Zie fig.
Blz. 979, Fam. der Composieten |
|
b. |
Enkelvoudige bloemen, soms wel in dichte aren. |
111 |
| |
111
| |
| |
b. |
Geen wit melksap. Anders gevormde bloemen. |
112 |
| |
112
a |
Bladeren samengesteld, d.w.z. aan elken bladsteel zitten minstens 3 afzonderlijke blaadjes. (Kijk eerst goed, of ge soms bebladerde takjes voor u hebt; in dit geval zit er gewoonlijk in den oksel van elk blaadje een knopje en het takje eindigt zelf ook in een knop; zie fig. blz. 91.) |
113 |
|
b. |
Bladeren enkelvoudig. |
114 |
| |
| |
114
| |
| |
| |
| |
116
a. |
Alle bladeren duidelijk gesteeld. |
117 |
b. |
Althans de bovenste bladeren geheel of bijna ongesteeld. |
121 |
| |
117
a. |
Landplant met groote, aan den rand gezaagde bladeren. |
118 |
b. |
Water- of moerasplantje met kleine, gaafrandiges blaadjes. |
119 |
| |
| |
| |
120
| |
| |
| |
| |
122
a. |
Bloempjes elk afzonderlijk gesteeld. |
123 |
|
b. |
Bloempjes ongesteeld (groepen van deze ongesteelde bloempjes hebben soms samen wèl een gemeenschappelijken steel). |
141 |
| |
123
a. |
Bladeren vlak, meer breed dan dik. |
124 |
|
b. |
Bladeren draadvormig, even breed als dik. |
137 |
| |
124
a. |
Plantje kleiner, meestal veel kleiner dan 2 dM. |
125 |
|
b. |
Plant grooter dan 2 dM. |
133 |
| |
| |
126
| |
| |
| |
127
a. |
Vier of vijf kelkblaadjes of -tandjes. |
128 |
|
b. |
Twee of drie kelkblaadjes of -slipjes. |
132 |
| |
| |
| |
130
a. |
De onderste bladeren gesteeld, alle vrij groot, minstens ½ cM. breed, duidelijk 3- tot 5-nervig. Zie fig. links.
Sterremuurfamilie, blz. 431, Boschzandkruid |
|
|
b. |
Bladeren alle ongesteeld, hoogstens 2 mM. breed. |
131 |
| |
| |
132 (127)
| |
| |
| |
| |
| |
135
a. |
Stengel neerliggend. Kelk losbladig, veel langer dan de kroon. Fig. vorige blz.
Sterremuurfamilie, blz. 431, Boschzandkruid |
|
|
b. |
Stengel grootendeels rechtopstaand. Kelk uit één stuk bestaande, korter dan de kroon. |
136 |
| |
| |
137 (123)
| |
| |
| |
| |
| |
| |
141 (122)
a. |
Bloempjes in groepen bijeen aan de toppen der stengels; bloemkroon uit één stuk bestaande, zeer licht blauw, bijna wit. Valeriaanfamilie, blz. 971. Veldsla |
|
|
b. |
Bloempjes alleen of bij groepjes in de bladoksels. |
142 |
| |
142
a. |
Bloempjes alle alleenstaand in de bladoksels. |
143 |
|
b. |
In elken bladoksel meestal 2 of meer bloempjes bijeen. |
144 |
| |
143
| |
| |
| |
| |
145
a. |
Bloempjes in kransen in de bladoksels, wit doordat de dikke kelkblaadjes wit zijn. Zie fig.
Sterremuurfamilie, blz. 428, Grondster |
|
|
b. |
Bloempjes in groepen in de bladoksels, groen doordat de bloemkroon ontbreekt. De kelk heeft een wit randje. |
146 |
| |
146
|
|