Geïllustreerde flora van Nederland
(1909)–Eli Heimans, Hein Willems Heinsius, Jac. P. Thijsse– Auteursrecht onbekendHandleiding voor het bepalen van de naam der in Nederland in het wild groeiende en verbouwde gewassen en van een groot aantal sierplanten
Russchenfamilie.
|
a. | Rusch (blz. 283) met onbehaarde smalle, meestal priemvormige bladeren. | |
b. | Veldbies (blz. 288) met behaarde, platte bladeren. |
Geslacht: Rusch, Juncus.
1
a. | De bladeren zijn wel smal, maar toch met een duidelijken vlakken of gegroefden kant. | 2 |
b. | De bladeren zijn rolrond of priemvormig, meestal hol. | 7 |
2
a. | De bloemen in de bloeiwijze staan afzonderlijk. | 3 |
b. | De bloemen staan opeen in een dicht hoopje, soms in meer groepjes; eenjarig plantje, zelden hooger dan 1 dM. Meestal gaan de bloemen niet eens open (de plant bloeit cleistogaam); er zijn 3 meeldraden. Vochtige zandgrond. Juni-September.
z. ☉ Koprusch, J. capitatus |
3
a. | Eenjarige plantje zonder wortelstok, dus gemakkelijk met wortel en al uit te trekken, bloeiwijze zeer ijl. | 4 |
b. | Planten met wortelstok, overblijvend. | 5 |
4
a. | Veel stengels, deze vrij slap, dikwijls half liggend, bloempjes groen, stijl duidelijk, stempel wit of rozerood. Veel op vochtigen grond. Juni-October.
☉ Greppelrusch, J. bufonius |
Bloeit dikwijls cleistogaam d.w.z. in de gesloten bloempjes worden de stempels met eigen stuifmeel bestoven.
b. | Veel stengels, deze doorgaans rechtop, de bladscheede heeft bij 't begin van de bladschijf 2 zijdelingsche verbreedingen (oortjes). Bloempjes klein, bruin, stijl zeer kort, stempels geelachtig wit. Vochtige grond. Juni-Augustus.
☉ Wijdbloeiende Rusch, J. Tenageia |
5
a. | Bladeren diep gegroefd, zeer dichte zoden vormend, de onbebladerde stengel, tot 3 dM. lang, steekt er boven uit en eindigt in een rijke bloeiwijze; bloempjes bruin, 6 meeldraden, stempels rood. De zoden staan dikwijls in kleine of groote kringen (heksenkringen.) Heide- en veengrond. Juni-Augustus.
♃ Trekrusch, J. squarrosus |
|
b. | Bladeren min of meer vlak; geen heksenkringen. | 6 |
6
a. | Bloemstengel onbebladerd, plant dicht zodevormend, geelachtig groen; ook de bloemen zijn bruingeel. Wegen, kleigrond en heiden. Juni-Augustus.
♃ Tengere Rusch, J. tenuïs |
|
b. | Kruipende wortelstok, niet zodevormend. Bloemstengel met één of twee bladeren. Bloemdekblaadjes korter dan de vruchtdoos. Stijl kort. Wegen, akkers, slootkanten. Juni-Augustus.
♃ Platte Rusch, J. compressus |
|
c. | Kruipende wortelstok, de ronde bloeistengel met één of twee bladeren, bloemdokblaadjes bijna even lang als de vruchtdoos, stijl duidelijk. Vochtige bodem naar den zeekant. Juni-Aug. ♃ Ronde Rusch, J. Gerardi |
7 (1)
a. | Aan de laatste vertakkingen van de bloeiwijze staat één bloempje afzonderlijk. | 8 |
b. | De bloempjes staan aan de vertakkingen in hoofdjes (d.w.z. dicht opeen, zonder afzonderlijke steeltjes). | 12 |
8
a. | Zodevormende planten. | 9 |
b. | Planten met kruipenden wortelstok. | 11 |
9
a. | Bladscheede blinkend zwart. Het merg van den stengel is in vakjes verdeeld, vruchtdoos even lang als de bloemdekblaadjes. Moerassen en slootkanten. Juni-Augustus. Fig. blz. 284. ♃ Zeegroene Rusch, J. glaucus | |
b. | Merg niet in vakjes verdeeld. | 10 |
10
a. | Stengel glad of zeer fijn gestreept, helder groen, bloeiwijze meestal los, vruchtdoos even lang als de bloemdekblaadjes, bovenaan ingedeukt, en daar zit het overblijfsel van den stijl. Vochtige plaatsen. Juni-Oct. ♃ Pitrusch, J. effusus |
b. | Stengels duidelijk gestreept, grijsgroen; bloeiwijze meestal dicht; het overblijfsel van den stijl zit op een verhooging van de vruchtdoos. Vochtige plaatsen. Mei-Juni, soms weer in den herfst.
♃ Biezenknoppen, J. conglomeratus |
|
c. | Stengel weinig gestreept, bladscheede zwart. Het stuifmeel bijna altijd loos, vruchten komen zelden tot ontwikkeling. Deze plant, Wijdgetakte Rusch(J. diffusus) is een bastaard van de Zeegroene Rusch en de Pitrusch en komt voor, waar de beide ouders groeien. |
11 (8)
a. | Stengel dun, slap. gestreept, bloeiwijze met niet meer dan 7 bloempjes, deze licht-groen of geel. Stijl zeer kort. Vochtige heiden en venen. Juni, Juli en weer in September. z.z.z. ♃ Draadrusch, J. filiformis | |
b. | Stengel glad, stevig, soms iets gebogen. Stijl duidelijk, bloempjes bruin. Stengel met verdeeld merg, bloeiwijze doorgaans met veel bloempjes, bladscheede bruingeel, glimmend. Duinvalleien. Juni-Augustus.
z.z. ♃ Noorsche Rusch, J. balticus |
12 (7)
a. | Bloeistengel onbebladerd, bladeren zonder dwarsschotten. Forsche plant, groen met lichtgekleurde bloempjes, vruchtdoos stroogeel. Strandweiden en andere zilte, natte plekken. Juli-Augustus.
z. ♃ Zeerusch, J. maritimus |
|
b. | Bloeistengel met een of meer bladeren, bladeren met tusschenschotten of fijn borstelvormig. | 13 |
13
a. | Vruchtdoos driehokkig, bloemdekblaadjes stomp, licht van kleur, iets korter dan de gesnavelde vruchtdoos, forsche plant, ongeveer 1 M. hoog. Moerassen, vooral naar den zeekant. Juni-Augustus.
♃ Padderusch, J. obtusiflorus |
b. | Vruchtdoos niet driehokkig, planten meest lager dan 1 M. | 14 |
14
a. | Eenjarig plantje, meestal rood, stengel tot 10 cM. hoog, bladschijf zijdelings saamgedrukt. Meeldraden 3 of 6, de stempels ontspringen onmiddellijk uit het vruchtbeginsel. Natte hei en duinpannen. Mei-October.
z.z. ☉ Dwergrusch, J. pygmaeus |
|
b. | Overblijvende planten met wortelstok. | 15 |
15
a. | Bladeren borstelvormig, van binnen met onduidelijke dwarsschotten; bloempjes bruin, de buitenste bloemdekblaadjes spits, de binnenste stomp. Zie fig. Veelal 3 meeldraden. Stijl zeer kort, vruchtdoos weinig langer dan de bloemdekblaadjes. Heide en venen. Juni-October. ♃ Moerasrusch, J. supinus | |
b. | Bladeren met duidelijke tusschenschotten. | 16 |
16
a. | Alle bloemdekslippen stomp, de buitenste vaak met een kort stekelpuntje. Zie fig. Stengel 1-7 dM. hoog, bebladerd; 6 meeldraden, vruchtdoos langer dan de bloemdekbladen. Vochtige zandgrond. Juli-Augustus.
♃ Alpenrusch, J. alpinus |
|
b. | De drie buitenste bloemdekblaadjes zijn spits, dikwijls de binnenste ook. | 17 |
17
a. | Bloemdekblaadjes ongelijk van lengte, de buitenste kort, de binnenste langer; alle spits. Stijl ongeveer even lang als het vruchtbeginsel. Moerassige zandgrond. Juni-September. ♃ Boschrusch, J. silvaticus | |
b. | Bloemdekblaadjes gelijk van lengte, de binnenste soms stomp. Stijl korter dan het vruchtbeginsel. Vochtige weiden, slootkanten. Juli-October.
♃ Waterrusch, J. lamprocarpus |
Geslacht: Veldbies, Luzula.
1
a. | Bladeren aan den top verdikt, bloemen op afzonderlijke steeltjes in een soort van scherm bijeenstaand. Stijl lang, met 3 witte stempels. Zaden groot, met een aanhangsel. Boschstreken. Maart-Juni.
z. ♃ Ruige Veldbies, L. pilosa |
|
b. | Bladeren aan den top weinig of niet verdikt, bloemen in groepjes bijeen. | 2 |
2
a. | Bladeren smaller dan 1 cM. | 3 |
b. | Bladeren 1-2 cM. breed, stengel tot 7 dM. hoog, bloeiwijze rijkbloemig, de bovenste takken meestal teruggeslagen. Bladeren glimmend, met behaarden rand. In bosschen. April-Juni.
z.z. ♃ Groote Veldbies, L. maxima |
3
a. | Aan de laatste vertakkingen van de bloeiwijze staan niet meer dan 8 bloempjes bij elkaar, doorgaans wit. In bosschen. Mei-Juni. z.z. ♃ Witte Veldbies, L. albida | |
b. | Bloempjes aan 't eind der vertakkingen doorgaans meer dan acht, bruin, soms witachtig. | 4 |
4
a. | Helmdraden ongeveer even lang als de helmknopjes, bloeiwijze bestaande uit vijf of meer aartjes. Bosschen en waterkanten. ♃ Veelbloemige Veldbies, L. multiflora | |
b. | Helmdraden op zijn hoogst half zoo lang als de helmknoppen; meest minder dan 5 aartjes in de bloeiwijze.
♃ Veldbies, L. campestris |
Aanteekeningen.