| |
| |
| |
Duivenkervelfamilie.
Fumariaceeën, Fumariaceae.
Deze familie bevat alleen tengere planten met diep ingesneden of fijn verdeelde bladeren en bloemen van een heel bijzonder type. De bloem is onregelmatig of eigenlijk tweezijdig symmetrisch. De kelk is zeer klein, 2 nietige blaadjes, die heel vroeg afvallen. Er zijn 4 kroonbladeren in twee paren, waarvan de twee buitenste onderaan saamgegroeid zijn, één er van vormt een ondiep of langwerpig zakje: de spoor (bij sommige uitheemsche soorten heeft soms elk der buitenste bloembladeren een spoor). De beide binnenste bloembladeren liggen met de toppen tegen elkaar (soms werkelijk aaneengegroeid) en sluiten als een mutsje den stempel en de helmknoppen in. De 6 meeldraden liggen in twee bundels van 3. De middelste van elken bundel heeft twee helmhokjes, de andere maar een.
De bevruchting kan door zelfbestuiving en door insektenbezoek geschieden bij 't geslacht Fumaria; bij Corydalis is insektenhulp noodig voor de vruchtvorming; bij de soorten is er iets meer van verteld.
| |
Geslachtentabel.
a. |
De bloemen 1 cM. of langer en dan geel, purperrood, of lila; òf ½ cM. en dan bijna wit. Vrucht langwerpig met twee of meer zaden, als een peultje ongeveer.
Blz. 478, Helmbloem |
|
b. |
Bloemen groot, rozerood met wit, in hartjesvorm.
Blz. 480, Gebroken Hartjes |
|
c. |
Zie volgene blz. |
|
| |
| |
c. |
De bloem ongeveer ½ cM., meest donker of bleek paars, heel zelden geelwit. Vrucht een bolletje met één zaadkorrel. Blz. 480, Duivenkervel |
|
| |
Geslacht: Helmbloem, Corydalis.
1
a. |
Bloemen 1 cM. of meer, paars of zeer zelden wit. |
2 |
b. |
Bloemen 1 cM. of meer en helder of bleek geel. |
3 |
c. |
Bloem ½ cM., geelwit, aan rankende planten onder hakhout en in bosschen, vooral pas uitgekapte of gedunde. |
4 |
| |
2
a. |
Onder de bloemen van den tros haast altijd ingesneden schutblaadjes. Zie fig. In den grond een bijna of geheel massieve knol. Vlak bij of in den grond zit een schub aan den stengel. Maart-Mei. In de binnenduinen zeer veel, vooral op buitenplaatsen en vaak daaruit ontsnapt. z. ♃ Helmbloem, C. solida |
|
b. |
Onder elke bloem een gaafrandig schutblad; de knol is van boven uitgehold, komvormig en onregelmatig, soms ook van binnen hol. Geen schub aan den stengel. April-Mei. In bosschen en hakhout. In den laatsten tijd alleen nog bij Vollenhoven, Assen en Diepenveen.
z.z.z. ♃ Holwortel, C. cava |
|
Een vorm, tusschen beide instaande, Boonhelmbloem (C. intermedia) met gedeeltelijk gave schutblaadjes en weinig bloemen aan den tros, is 80 jaar geleden in 't Haagsche Bosch gevonden. Ook komen heel zelden gewone Helmbloemen voor met gave schutblaadjes; dan wijzen de andere kenmerken, ook de gekromde spoor, (fig. v.b.)de soort nog aan.
De bestuiving bij Helmbloemen geschiedt door insekten; 't is steeds kruisbestuiving; met eigen stuifmeel schijnen
| |
| |
ze nooit vrucht te zetten. Door een druk op het taschje, dat het binnenste paar kroonblaadjes samen vormen, zakt dit meer en de meeldraden en stempel komen te voorschijn; het stuifmeel ligt dan al op den stempel, de bij wordt van onderen bestoven of hij geeft, bij oudere bloemen, vreemd stuifmeel op den stempel af. Zie fig. blz. 477. Meestal worden de bloemen bezocht door een wilde bij, welke naar de lange haren, die 't mannetje aan de pooten draagt, de Sachem genoemd wordt (Podalirius acervorum).
De glanzend zwarte zaden dragen een mooien witten sluier, die door mieren begeerd wordt; door deze insekten worden de zaden weggesleept en de plant verspreid.
| |
3
a. |
Groote, rijke trossen van helder gele bloemen. Geen knollen. Verwilderde sierplant, op ruïnes, oude stadsmuren en dergelijken, nu uiterst zeldzaam, bijv. langs de kademuren van de Geul in Valkenburg en bij Slenaken. Mei-Aug. z.z.z. ♃ Gele Helmbloem, C. lutea |
|
b. |
Als een verwante soort of een vorm van deze wordt de Bleekgele Helmbloem (C. ochroleuca) onderscheiden; de bloemen zijn bleekgeel in plaats van goudgeel, en de zaden ruw in plaats van glad. |
|
| |
4
a. |
Bloemen nietig en geelwit; maar in massa. De plant windt zich om andere planten, gras en wikken en werkt zich met de ranken (eigenlijk de bladsteeltjes), soms tot 3 Meter hoogte op, tot in de boomen toe. Blaadjes mooi verdeeld in drie of meer deelen, bloempjes nietig, vruchtjes langwerpig. Mei-Oct. Op zandig bouwland, in bosschen en op ruigten.
☉ Rankende Helmbloem, C. claviculata |
|
b. |
Er is vroeger een Duivenkervel (zie fig. hiernaast) gevonden met bijna zulke bloemen en eveneens met ranken, doch met bolronde vruchtjes. Zie volgende blz. |
|
| |
| |
| |
Geslacht: Duivenkervel, Fumaria.
a. |
Bloemjes aan den top donker roodpaars, bijna zwart; overigens lichtpaars of roodachtig. Rechtopstaande plant, met fijn verdeeld loof; de ronde vruchtjes, als zij rijp zijn, met fijne knobbeltjes bezet. Op moesgrond, braakland en soms tusschen het koren. Mei-Oct.
☉ Duivenkervel, F. officinalis |
|
b. |
Een plant, die veel op deze lijkt, met veel meer, maar kleiner bloemen aan de tros, groote kelkbladeren en gladde, bovenaan ingedrukte vruchtjes, is vroeger en in den laatsten tijd weer eens gevonden (bij Den Bosch). Op klei. Juni.
z.z.z. ☉ Dichtbloemige Duivenkervel, F. densiflora |
|
c. |
Klimmende plant met ranken en groote, witte of gele bloemen (1 cM.) is vroeger eenige keeren gevonden (1870). Waarschijnlijk verwilderd. Juni-Sept. Fig. vorige blz.
?.z.z.z. ☉ Rankende Duivenkervel, F. capreolata |
|
| |
Aanhangsel.
De algemeen bekende sierplanten Gebroken Hartjes, (Diëlytra of Diclytra), uit China en uit Amerika, behooren tot deze familie, het lijken dubbele bloemen van Helmbloem. De bestuiving geschiedt bij ons zelden; doch de mechaniek is gemakkelijk na te gaan, ze werkt als bij de Helmbloem, maar dan naar twee kanten. Zie fig. Het meest wordt D. spectabilis gekweekt.
| |
| |
|
|