| |
| |
| |
Klokjesfamilie.
Campanulaceeën, Campanulaceae.
Vergroeidbladige bloemkroon, met 5 tanden of slippen. Ook de kelkslippen en de meeldraden zijn 5 in getal, de stamper echter bestaat gewoonlijk uit 3 deelen, wat zichtbaar is aan het driehokkige vruchtbeginsel en, bij oudere bloemen, aan de 3 stempels. Het vruchtbeginsel is onderstandig, d.w.z. in den bloembodem vastgegroeid, zoodat kelk, kroon en meeldraden er boven op schijnen te zitten. Zie fig.
Zeer eigenaardig zijn bij deze familie de bestuivingsinrichtingen. Steeds gaan de helmknopjes, die in de bloemknoppen tegen den stijl aangedrukt liggen, naar de binnenzijde open lang vóórdat de stempels zich ontplooien. Nu is de stijl bezet met stijve, uitstaande haren, en daarop blijft het stuifmeel liggen (zie fig.), terwijl de meeldraden zelf verschrompelen: in de geopende bloem ziet men ze meestal als verdorde draadjes zitten. Insekten, die de bloem bezoeken, nemen het stuifmeel dus niet uit de helmknopjes, maar van den stijl mee. Eerst daarna buigen de stempels, die tot zóólang tegen elkaar aangedrukt lagen, zich naar buiten om en kunnen nu het door insekten uit andere bloemen aangebrachte stuifmeel opnemen. Zie fig. Zulke bloemen, waarbij de meeldraden vroeger rijp zijn dan de stempels, noemt men proterandrisch (d.w.z. eerder mannelijk)
| |
| |
De vrucht is bijna altijd een doosvrucht, die met gaatjes of met kleppen openspringt. Indien de vruchten omlaag hangen, bevinden de openingen zich gewoonlijk nabij hun voet; staan de vruchten rechtop, dan zit de opening meestal aan hun top. Zoodoende vallen de zaadjes er niet plotseling uit, maar worden, bij het door den wind heen en weer zwaaien van den stengel, langzamerhand rondgestrooid. Zie voor sierplanten ook Aanh., blz. 939.
| |
Geslachtentabel.
1
a. |
De bloemen staan elk op een korter of langer steeltje, niet dicht opeengedrongen, maar afzonderlijk of in trossen. Zie fig. |
2 |
|
b. |
De bloemen zijn ieder op zichzelf bijna ongesteeld en staan dicht opeengedrongen in ronde of langwerpige groepen. Zie fig. Veelal lijken ze daardoor op Composieten. |
4 |
| |
2
a. |
De bloemkroon is tot onderaan bijna vlak uitgespreid; ze heeft niet den vorm van een klok (schel of bel), maar meer van een kom of een wijden trechter zonder steel, met 5 punten aan den rand. Zie fig. |
3 |
b. |
De bloemkroon heeft den vorm van een klok, alleen de punten kunnen meer of minder uitgespreid staan. Zie fig. Blz. 936, Klokje |
|
| |
3
a. |
Het onder de bloem staande vruchtbeginsel is lang en smal, zoodat het op een dikken bloemsteel lijkt, Zie fig. Bloemkroon in doorsnee niet grooter dan 2 cM.
Blz. 938, Venusspiegel |
|
b. |
Het vruchtbeginsel is ongeveer even breed als lang. Zie fig. Bloemkroon wel 5 cM. en meer in doorsnee. Tuinplant. Blz. 939, Prachtklokje |
|
| |
| |
| |
4 (1)
a. |
De bloemkroon der afzonderlijke bloempjes is tot heel onderaan in 5 smalle slippen verdeeld, die soms aanvankelijk aan hun top nog samenhangen. |
5 |
b. |
De kroon van elke bloem is klokvormig (als een schel of bel), alleen van boven in vijven verdeeld. Fig. vorige blz. Blz. 936, Klokje |
|
| |
5
a. |
De lichtblauwe bloempjes zitten in een half-bolvormig groepje, waaronder een krans van groene blaadjes, die er vlak tegenaan liggen: het omwindsel; haast net als bij de Composieten. Zie fig. Alle bladeren ongesteeld, zeer smal, met gegolfden rand.
Blz. 935, Zandblauwtje |
|
b. |
De donkerpaarse, witachtige of blauwe bloempjes zitten in een langwerpig of bijna bolrond groepje met of zonder omwindsel. Fig. ook vorige blz. De onderste bladeren zijn duidelijk gesteeld, ½ cM. of meer breed en niet gegolfd. Blz. 936, Rapunzel |
|
| |
Geslacht: Zandblauwtje, Jasione.
Bloemenklasse B1. Evenals in het uiterlijk, vertoont dit geslacht ook in zijn bestuivingsinrichting veel overeenkomst met de Composieten: de helmknopjes vormen aanvankelijk een kokertje en blijven ook later nog met hun voet samenhangend; uit dit kokertje wordt het stuifmeel door den omhoog groeienden stijl meegevoerd. Uit vele bloempjes ziet men dan ook een stuifmeelklompje steken, dat door den stijl gedragen wordt. Zie fig. Bezoekers: vele en velerlei insekten.
De meestal niet sterk vertakte stengel draagt smalle enkelvoudige, aan hun rand eenigszins gegolfde bladeren en, op lange stelen, groepjes (bloemhoofdjes)
| |
| |
van lichtblauwe bloempjes. Op droge heide- en zandgronden en in de duinen. Juni-Juli.
Zandblauwtje, J. montana
| |
Geslacht: Rapunzel, Phyteuma.
Bloemenklasse B1. In zijn bestuivingsinrichting nadert dit geslacht het Composietentype; de buis, waaruit het stuifmeel door de haren van den stijl wordt meegevoerd, wordt echter niet gevormd door de helmknopjes zelf, maar door de toppen der kroonslippen, die aanvankelijk met elkaar samenhangen. Zie fig. Voor sierplanten zie Aanh., blz. 939.
Rechtopstaande, meestal onvertakte stengel. Onderste bladeren lang gesteeld, breed hartvormig, de bovenste ongesteeld en smaller, alle met gezaagden rand. Bloemen aan den stengeltop in een eerst korte, later wel ½ dM. lange aar, geelachtig wit of (bij de variëteit: Rapunculus) donkerpaars. Op schaduwrijke plaatsen. Mei-Juni. De dikke wortel is eetbaar.
z.z. Rapunzel, Ph. spicatum
| |
Geslacht: Klokje, Campanula.
Bloemenklasse Bb. De helmknopjes hangen niet samen, ze liggen in den knoptoestand alleen tegen den stijl aangedrukt. Zie fig. blz. 933. De bloemen der wilde soorten zijn blauw of paarsachtig, zelden wit. Voor tuinplanten zie ook Aanh., blz. 939.
| |
1
a. |
De bloemen staan elk op eon korter of langer steeltje, niet dicht opeengedrongen, maar afzonderlijk of in trossen. |
2 |
b. |
De nagenoeg ongesteelde bloemen staan dicht opeengedrongen aan den stengeltop en in de oksels der hoogere bladeren. Lagere bladeren gesteeld, hoogere |
|
| |
| |
|
ongesteeld, grijsachtig behaard. In graslanden en op beschaduwde plaatsen. Ook wel gekweekt, soms met dubbele bloemen. Mei-Oct.
z.z.z. ♃ Kluwenklokje, C. glomerata |
|
| |
2
a. |
De bovenste en middelste bladeren zijn niet breeder dan 1 cM. De bloemkroon is niet langer dan 2½ cM., meestal korter. |
3 |
b. |
De bladeren zijn 2-5 cM. breed of, als ze smaller zijn, wel 8-10 cM. lang. De bloemkroon is ten minste 2½ cM. lang, vaak langer. |
5 |
| |
3
a. |
De kelkslippen zijn zeer smal en bijna zoo lang als de kroon. De bloemen staan alle rechtop, in een langen, soms eenigszins vertakten tros. Op grazige zandgronden. Juni-Aug. De dikke wortel is eetbaar.
z. Rapunzelklokje, C. Rapunculus |
|
|
b. |
De kelkslippen zijn hoogstens tweemaal zoo lang als de rest van den groenen kelk. |
4 |
| |
4
a. |
De bloemkroon is hoogstens tot op ⅓ van zijn lengte ingesneden. De stengelbladeren zijn smal, maar onder aan de plant zitten somtijds rondachtige of hartvormige blaadjes (z.g. wortelbladeren, zie fig.). Algemeen op grazige plaatsen, aan wegen, boschkanten, enz. Juni-Sept. ♃ Grasklokje, C. rotundifolia |
|
b. |
De bloemkroon is tot op de helft ingesneden en zijn slippen staan wijd uit. Nooit ronde wortelbladeren. Groeiplaatsen als de vorige. Twijfelachtig inlandsch. Mei-Sept. ? z.z.z. Weideklokje, C. patula |
|
| |
5 (2)
a. |
De bloemen zijn met hun opening naar verschillende kanten gekeerd. |
6 |
| |
| |
b. |
Alle bloemen van den langen tros naar denzelfden kant gekeerd. De bloemkroon is bijna tot op de helft van zijn lengte ingesneden, met spitse slippen. Wortelstok dik, kruipend. Aan heggen, langs wegen, soms als onkruid op bouwland. Juli-Sept.
z. ♃ Akkerklokje, C. rapunculoïdes |
|
| |
6
a. |
De bladeren, althans de lager staande, zijn meer dan 3 cM. breed en ruw- of zachtharig. |
7 |
b. |
De bladeren zijn lang en smal en onbehaard. Bloemkroon wijd klokvormig. Bloemen alleenstaand of in trossen bijeen. In boschrijke streken, tusschen kreupelhout. Juni-Juli. Wordt ook wel gekweekt.
z.z.z. ♃ Perzikbladklokje, C. persicifolia |
|
| |
7
a. |
De heele plant is ruwharig; de stengel heeft scherpe kanten. Tusschen de zoomslippen heeft de bloemkroon telkens een plooitje; ze is ook behaard. Forsche plant met groote bloemen; onderste bladeren hartvormig. In bosschen en tusschen kreupelhout, ook wel in tuinen gekweekt. Juli-Sept.
z. ♃ Ruig Klokje, C. Trachelium |
|
b. |
De plant is zacht behaard; de stengel heeft stompe kanten of hij is rond met ribben. Forsche plant met groote bloemen. Onderste bladeren langwerpig eivormig. Juni-Aug. Op vochtige, beschaduwde plaatsen, soms in tuinen gekweekt en van daar uit verwilderd.
z.z.z. ♃ Breedbladklokje, C. latifolia |
|
| |
Geslacht: Venusspiegel, Specularia.
Bestuivingsinrichting als bij de Klokjes. Ook kleistogame bloemen komen voor, d.w.z. die nooit opengaan en dus zichzelf bestuiven. Koren-onkruiden of tuinplanten. Zie ook blz. 941.
| |
| |
a. |
De bloemkroon is bovenaan, als ze geheel geopend is, ten minste 1 cM. wijd en de kelkslippen staan dan uitgespreid of ze hangen neer. Bloemen donkerpaars, zelden wit; bij gekweekte vormen ook wel blauw. In 't wild op bouwland, vooral tusschen 't graan. Juni-Aug. z. ☉ Venusspiegel, S. Speculum |
|
b. |
De bloemkroon is op zijn hoogst een halven cM. wijd en blijft tusschen de rechtopstaande kelkslippen zitten. Bloemkroon purperkleurig. Tusschen het koren. Juni-Aug. z.z.z. ☉ Kleine Venusspiegel S. hybrida |
|
| |
Aanhangsel.
Geslacht: Rapunzel, Phyteuma.
In tuinen vindt men soms, vooral tot versiering van rotspartijen, enz., een Rapunzel met bolvormige bloemgroepen, waaronder eenige smal eivormige omwindselbladeren. Bloemen donkerblauw, bladeren smaller dan van de wilde R.
♃ Bolrapunzel, Ph. orbiculare
| |
Geslacht: Prachtklokje, Platycodon.
a. |
Blauwachtig groene plant met rechtopstaande, weinig vertakte stengels en lange trossen van wel 5-7 cM. wijde, komvormige bloemen van een glinsterend blauwe of witte kleur. Uit Siberië. Juli-Sept.
Prachtklokje, P. grandiflorum |
|
b. |
Meer vertakte stengels, bladeren meestal roodachtig, bloemtrossen tot bovenaan bebladerd. Bloemen blauw, wit of lichtpaars, soms dubbel. Uit China. Aug.-Oct. Chineesch Prachtklokje, P. autumnale of sinense |
|
| |
Geslacht: Klokje, Campanula.
In tuinen en parken worden van verschillende groot-
| |
| |
bloemige soorten verscheidenheden gekweekt met bloemen van allerlei kleuren: rozerood, wit, lichtpaars, enz. Verder ziet men er niet zelden vormen, waarbij twee, drie en meer kronen binnen elkaar zitten of waarbij ook de kelk de kleur van de bloemkroon heeft. Zie fig. Hieronder volgen nog eenige veel gekweekte soorten.
a. |
Tusschen de kelkslippen zitten nog 5 achterovergeslagen, eivormige blaadjes. Zie fig. Bloemkroon wijd klokvormig, allerlei kleuren. Uit Zuid-Europa. Juni-Juli.
☉ Mariëtteklokje, C. Medium |
|
|
b. |
Ook zulke achterovergeslagen, maar smalle blaadjes. Bloemkroon langwerpig klokvormig, hangend, 7-8 cM. lang. Uit China. Juli-Aug.
♃ Edelklokje, C. nobilis |
|
|
c. |
Geen bijkelkblaadjes. Onderste bladeren breed eivormig met gezaagden rand, de hoogere smal, stijf en glanzig. Bloemen niet zeer groot, ruim 1 cM. lang, meest alle naar één kant gekeerd. Laag (1-1½ dM.), zodevormend plantje uit de Alpen. Juli-Aug.
♃ Zodeklokje, C. cespitosa |
|
|
d. |
Geen bijkelkblaadjes. Hoogere en lagere bladeren niet veel verschillend in vorm, onbehaard of alleen aan den rand met haartjes. Bloemen weinig talrijk, rechtopstaand, op lange stelen. Laag (2-3 dM.) plantje uit de Karpathen. Juni-Juli.
♃ Karpathenklokje, C. carpathica |
|
|
e. |
Geen bijkelkblaadjes. Bladeren als de vorige. Talrijke, overhangende bloemen in 3-6 dM. lange trossen. Plant tot 2 M. hoog. Uit Zuid-Europa. Juli-Aug. Fig. volgende blz. ♃ Pyramideklokje, C. pyramidalis |
|
|
f. |
Geen bijkelkblaadjes. Bladeren als de vorige, maar meer of minder ruwharig, de hoogere langs den stengel verlengd, waardoor deze eenigszins kantig is. |
|
| |
| |
|
Stengel sterk vertakt. Bloemen in trossen, wijd klokvormig, rechtopstaand. Helmknopjes oranje. Uit den Kaukasus. Aug.-Sept.
♃ Celtisblad-klokje C. celtidifolia |
|
| |
Geslacht: Venusspiegel, Specularia.
Bleekblauwe, paarse of witte, 2 cM. groote bloemen met een duidelijk vijfkantig vruchtbeginsel (schijnbaar de bloemsteel) en uitgespreide kelkslippen, die ongeveer even lang zijn als 't vruchtbeginsel. Uit het Oosten.
☉ Vijfhoek-Venusspiegel, S. pentagona
Ook de Venusspiegels komen in tuinen voor met dubbele bloemen.
|
|