Geïllustreerde flora van Nederland
(1909)–Eli Heimans, Hein Willems Heinsius, Jac. P. Thijsse– Auteursrecht onbekendHandleiding voor het bepalen van de naam der in Nederland in het wild groeiende en verbouwde gewassen en van een groot aantal sierplanten
Ranonkelfamilie.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel der Geslachten.1
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
2
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
3
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
4
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
5
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
6
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
7
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
8
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
9
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
10 (6)
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
11
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
12
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
13
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
14
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
15
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
16
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geslacht: Boschrank, Clematis.Mooie klimplant met min of meer houtigen stengel en tegenoverstaande, oneven gevinde bladeren, waarvan de bladstelen zich evenals ranken om andere voorwerpen heenslingeren. De vrij groote, groenachtig witte bloemen staan in losse, schermvormige pluimen in de bladoksels of aan 't eind der takken. Kelkbladeren (de kroon ontbreekt) gekleurd, aan beide zijden viltig behaard. Op de dopvruchtjes vormt de lang uitgegroeide, dicht behaarde stijl een prachtig vruchtpluis tot verspreiding door den wind. Boschplant, voornamelijk langs de rivieren (Z.-Limburg!). Bloemen zonder honing, maar met veel stuifmeel. Bezoekers: stuifmeel verzamelende bijen en stuifmeel etende vliegen. Stampers eerder rijp dan de meeldraden (proterogynisch). Juli-Aug. Iets vergiftig. z.z. ♄ Boschrank, C. Vitalba. Van dit geslacht worden vele soorten als sierplant gekweekt. Zie Aanhangsel, blz. 462. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geslacht: Ruit, Thalictrum.
|
a. | Forsche plant met dichte bloempluimen aan de toppen der takken. Bladeren twee- tot driemaal gevind met groote, dikwijls 2 c.M. lange blaadjes. Meeldraden rechtopstaand. Veen en oeverplant. Stuifmeelbloemen. Bezoekers als bij Boschrank (zie boven). Juni, Juli. ♃ Poelruit, Th. flavum | |
b. | Kleinere plant met wijd vertakte bloempluimen, die een groot deel van de plant vormen. Bladeren drietot viermaal gevind met veel talrijker, maar kleiner blaadjes. Meeldraden hangend. Bezoekers als de vorige. Mei-Aug. z. ♃ Kleine Ruit, Th. minus |
(Van deze soort worden eenige vormen onderscheiden, o.a. de Duinruit (Th. m. dunense), die veel voorkomt inde Zeeuwsche en Z.-Hollandsche duinen.)
Geslacht: Anemoon, Anemone.
Alle soorten zijn eenigszins vergiftig.
a. | Bloemen wit of rozerood. Uit den vleezigen wortelstok (onderaardsche, kruipende stengel) ontspringt dicht bij het uiteinde een bloeistengel met een bloem en 3 kranswijs geplaatste, samengestelde omwindselbladeren; daarnaast staan op den wortelstok één of meer gewone, eveneens samengestelde bladeren. Geen kroon, kelk gekleurd. Boschplant, komt ook wel voor op plaatsen, waar bosch geweest is. Stuifmeelbloemen, bezoekers als bij Boschrank (zie boven). Maart-Mei. Zie ook fig. blz. 450.
z. ♃ Boschanemoon, A. nemorosa. |
(Komt ook voor met gevulde bloemen, vooral in tuinen)
b. | Bloemen geel. Bouw van de plant als bij de vorige soort, de omwindselbladeren echter veel korter gesteeld, de stengel draagt gewoonlijk twee bloemen. Boschplant. Maart-Mei.
z.z.z. ♃ Gele Anemoon, A. ranunculoïdes |
Andere soorten worden als tuinplanten gekweekt, sommige daarvan komen soms verwilderd voor. Zie Aanh., blz. 462.
Geslacht: Adonis, Adonis.
Plant in koornvelden, op kalk- of leemhoudenden bodem. Bladeren drievoudig-vindeelig. Kelk en kroon aanwezig, de laatste donkerrood tot zwavelgeel of witachtig, meestal met zwarte vlekjes aan den voet der blaadjes. Eeniszins vergiftig. Juni, Juli.
☉ z.z.z. Zomeradonis, A. aestivalis.
Ook nog andere soorten komen een enkelen keer voor of worden als sierplanten gekweekt; zie Aanh., blz. 464.
Geslacht: Muizestaart, Myosurus.
Uit de wortelrozet van zeer smalle, 2-6 cM. lange blaadjes rijzen de bloemsteeltjes (later vruchtsteeltjes) op,die elk een kleine kelk en kroon, een klein aantal meeldraden en een zeer groot aantal stampertjes dragen. Het deel van den bloembodem, waarop deze zitten, wordt bij het rijpen der vruchtjes steeds langer. Groeit meestal op akkers. Weinig bloembezoek, gewoonlijk zelfbestuiving zonder medewerking van insekten. Mei, Juni.
z.z. ☉ Muizestaart, M. minimus
Geslacht: Waterranonkel, Batrachium.
Waterplanten met witte bloemen. Van de meeste komen ook landvormen voor, die dan een meer gedrongen bouw en één soort bladeren hebben.
1
a. | Alle bladeren weinig ingesneden, onderling gelijkvormig, vijflobbig. Stengel kruipend in het slijk, met wortels in elke knoop. Vruchtjes en vruchtbodem onbehaard. Bloemen meestal klein. Weinig bezoek, zelfbestuiving. April-Juli.
♃ Klimop-waterranonkel, B. hederaceüm |
|
b. | Alle bladeren fijn verdeeld of de bovenste weinig ingesneden, de onderste met lijnvormige slippen. Vruchtjes onbehaard of met stijve haartjes. | 2 |
2
a. | Bladeren alle onder water, met stijf uitstaande, borstelvormige slippen, die ook een stijf, plat vlak blijven vormen, als men ze uit het water haalt. Vruchtjes stijfharig.
♃ Stijve Waterranonkel, B. divaricatum |
|
b. | Bladeren òf ten deele drijvend, òf alle onder water. De ondergedokene in fijne slippen verdeeld, die, uit het water gehaald, gewoonlijk als een penseel samenvallen. | 3 |
3
a. | Ondergedoken bladeren in talrijke fijne, nagenoeg evenwijdig loopende slippen verdeeld; drijvende zelden voorhanden. Indien ze er zijn, zijn ze twee- tot driedeelig met smalle, van boven afgeknotte slippen. Vruchtjes onbehaard. Juli-Aug. Vooral in de Geul.
z.z. ♃ Vlottende Waterranonkel, B. fluïtans |
|
b. | Ondergedoken bladeren met in alle richtingen loopende slippen; de drijvende of boven het water uitstekende, indien ze voorhanden zijn, breed handvormig, driespletig, eenigszins op die van de Klimopbladige W. gelijkende. Vruchtjes onbehaard, of met stijve haren. Bezoekers: kevers en vliegen. Mei-Aug.
♃ Gewone Waterranonkel, B. aquatile. |
(Deze soort is rijk aan vormen, die soms als afzonderlijke soorten beschreven worden.)
Geslacht: Boterbloem, Ranunculus.
Bloemenklasse AB. Bezoekers: allerlei insekten.
Alle soorten eenigszins vergiftig, vooral de Blaartrekkende B.
Voor tuinplanten zie Aanhangsel, blz. 464.
1
a. | Alle bladeren gaaf, hoogstens aan den rand wat getand, langwerpig of zelfs bijna lintvormig. | 2 |
b. | Alle of althans de meeste bladeren diep ingesneden of samengesteld. | 3 |
2
a. | Groote, forsche moerasplant met prachtige, 3-4 cM. groote ‘boterbloemen.’ De stengel staat rechtop en draagt geheel of bijna gaafrandige bladeren, waarin de nerven nagenoeg evenwijdig loopen. Bloemstelen rolrond. Juli-Aug.
♃ Groote Boterbloem, R. Lingua |
b. | Kleinere moerasplant, algemeen in vochtige weiden. Bloemen ten hoogste 1½ cM. groot, meestal kleiner. Stengel aan den voet gewoonlijk liggend, met aan hun rand zwak getande bladeren, waarvan de onderste lang gesteeld en soms tamelijk breed zijn. Bloemstelen overlangs gegroefd. Juni-Sept.
♃ Egel-boterbloem, R. Flammula |
3
a. | De stampertjes vormen met elkaar een langwerpig groen lichaampje, dat ver boven de meeldraden uitsteekt. Bloemen klein (minder dan 1 cM.). Bladeren eenigszins vleezig. Moeras- en oeverplant. Mei-Sept.
Vergif. ☉,. Blaartrekkende Boterbloem, R. Sceleratus |
|
De stampertjes vormen met elkaar nagenoeg een bol. Bloemen grooter (minstens 1½ cM.). | 4 |
4
a. | Kelkblaadjes der ontloken bloem achterover tegen den bloemsteel aangedrukt. | 5 |
b. | Kelkblaadjes, evenals de kroon, uigespreid. |
5
a. | De stengel is aan zijn voet knolvormig verdikt. Bloemkroon goudgeel. Vruchtjes glad. Op zandgrond, langs dijken en wegen. Mei-Juni.
♃ Knol-boterbloem, R. bulbosus |
|
b. | Stengel zonder knol. Bloemkroon bleeker en iets kleiner dan bij de vorige. Vruchtjes aan één zij met een rij knobbeltjes (vooral bij gedroogde planten goed te zien). Vochtige, leemhoudende akkers, en kleihoudende bodem, vooral naar den zeekant; ook veenen heidepoelen. Mei-Juli.
z. ♃ Behaarde Boterbloem, R. sardoüs |
6
a. | De dicht met stekeltjes en knobbeltjes bezette vruchtjes zijn weinig in getal, veelal 5. Onkruid op zandige akkers. Juni-Juli.
z. ☉ Akker-boterbloem, R. arvensis |
|
b. | Vruchtjes glad of behaard, talrijk. | 7 |
7
a. | De plant heeft kruipende zijtakken, die in den grond wortelen (uitloopers). Bloemstelen met overlangsche groeven. Algemeen tusschen het gras. Mei-Juli.
♃ Kruip-boterbloem, R. repens |
|
b. | De plant heeft geen uitloopers. Bloemstelen rolrond, zonder groeven. | 8 |
8
a. | Weideplant met diep ingesneden onderste bladeren. Vruchtjes geheel glad. Zeer algemeen. Mei-Juli.
♃ Scherpe Boterbloem, R. acer |
|
b. | Boschplant, waarvan de onderste bladeren (de zoogenaamde wortelbladeren) dikwijls bijna ongedeeld zijn. Yruchtjes zachtharig. Van de kroonbladeren zijn er enkele veelal weinig ontwikkeld. Let op overgangsvormen tusschen gewone kroonbladeren en honingbakjes, zooals die bij Winterakoniet en Nieskruid voorkomen. April-Mei.
z.z. ♃ Gulden Boterbloem, R. auricomus |
Geslacht: Speenkruid, Ficaria.
Voorjaarsplantje met glinsterend groene, hart- of niervormige bladeren en gele bloemen, die wel wat op boterbloemen lijken, maar veel langwerpiger kroonbladeren hebben. Bloemenklasse AB. Bezoekers als bij de Boterbloemen. Onder den grond en ook in de bladoksels wortelknolletjes; de laatste vallen af en dienen tot vermenig-vuldiging der plant, daar het okselknopje er aan bevestigd blijft. Rijpe vruchten (dopvruchtjes) worden dan ook niet dikwijls gevormd, maar zijn toch niet zóó zeldzaam, als men veelal meent. Reeds in Juni sterven de bovenaardsche deelen der plant, zoodat alleen de onderaardsche overblijven. Beschaduwde plaatsen. Febr.-Mei.
♃. Speenkruid, F. verna
Geslacht: Dotterbloem, Caltha.
Forsche, maar niet zeer hooge plant. Uit den wortelstok ontwikkelen zich jaarlijks bebladerde stengels, die groote, schitterend gele bloemen dragen, waaraan de kroon ontbreekt. Bladeren groot, niervormig, aan den rand gekarteld; de onderste lang gesteeld, de bovenste kort gesteeld of zittend. Bloemenklasse AB. Bezoekers als bij Boterbloem en Speenkruid. De groote, in een krans geplaatste kokervruchten openen zich bij vochtig weer, zoodat de zaden er door den regen uit gespoeld worden. Moerassige weiden en waterkanten zien in 't voorjaar dikwijls geheel geel door de massa's bloemen. April-Juni, soms nog eens Aug.-Sept. Iets vergiftig.
♃ Dotterbloem, C. palustris
Geslacht: Winterakoniet, Eranthis.
Plantje met een knolvormigen wortelstok, waaruit éénbloemige stengels en een of meer diep ingesneden bladeren oprijzen. Vlak onder elke bloem zit ook een krans van ingesneden bladeren; dit is een ‘omwindsel.’ De kelk is groot en geel, de kroon bestaat uit eenige peperhuisvormige honingbakjes. Bloemenklasse AB. Allerlei insekten bezoeken de bloem, maar meestal niet in groot aantal, wegens den vroegen bloeitijd. Plant uit Zuid-Europa, maar hier en daar verwilderd. Febr.-Maart.
z.z.z. ♃ Winterakoniet E. hyemalis
Geslacht: Nigelle, Nigella.
Bloemenklasse Bb.
Onkruid op koornvelden, inheemsch aan de Middellandsche Zee. De bladeren zijn sterk gedeeld, met lijnvormige slippen. De 5 kelkbladeren zijn wit, naar den top blauwachtig, aan de onderzijde groen gestreept. De 5-10 kroonbladeren zijn vervormd tot eigenaardige honingbakjes, die door een dekseltje gesloten zijn; alleen bijen en hommels zijn ontwikkeld genoeg om dit te openen. Bloemen duidelijk proterandrisch (d.i. meeldraden vroeger rijp dan de stampers). Juli-Sept.
z.z.z. ☉ Wilde Nigelle, N. arvensis
Voor tuinplanten (Juffertje-in-'t-groen) zie Aanh., blz. 466.
Geslacht: Akelei, Aquilegia.
Bloemenklasse Bb.
Bladeren drietallig, dubbel-drietallig of nog meer samengesteld, met breede, ingesneden blaadjes. Prachtige groote, voorover hangende, blauwe of donker purperen bloemen met 5 gekleurde kelkbladeren en 5 evenzoo gekleurde kroonbladeren, die elk een aan zijn top naar binnen omgekrulde spoor dragen. Alleen hommels, die een zeer langen zuiger bezitten, kunnen den honing bereiken; andere soorten, ook de honingbij, bijten hiertoe een gaatje in de sporen (diefstal met inbraak!). In bosschen en op beschaduwde plaatsen; bovendien veel in tuinen gekweekt (soms met rozeroode of witte bloemen) of verwilderd. Juni-Juli.
z.z. ♃ Akelei, A. vulgaris
Ook andere soorten als tuinplanten gekweekt. Zie Aanhangsel, blz. 466.
Geslacht: Ridderspoor, Delphinium.
Bloemenklasse Bb. Alle soorten iets vergiftig.
a. | Weinig talrijke, zeer lang gespoorde, tweezijdig sym- |
metrische bloemen aan dunne steeltjes, die langer zijn dan het schutblaadje, in welks oksel ze staan. Kelk 5-bladig, donkerblauw, zelden wit of rozerood; de kroon lijkt uit maar 2 bladeren te bestaan, die van achteren samengegroeid zijn en daar een spoor vormen, die binnen in de kelkspoor zit. Hommelbloemen. Bij uitzondering in deze familie, is er maar één stamper, dus ook één kokervrucht, die onbehaard is. Bladeren in fijne, lijnvormige slippen verdeeld. Onkruid op akkers. Juni-Aug. Zie fig. vorige blz. z.z. ☉ of Wilde Ridderspoor. D. Consolida | ||
b. | Als de vorige, maar met talrijker bloemen, korte, dikke bloemsteeltjes en behaarde vruchten. Ook wel op akkers verwilderd, maar veel als sierplant gekweekt. Op de kroonbladeren lijken de letters (Ajax) te staan. Juni-Sept. z.z. ☉ Ridderspoor, D. Ajacis |
Ook nog andere soorten worden in tuinen gekweekt. Zie Aanhangsel, blz. 467.
Geslacht: Monnikskap, Aconitum.
Hommelbloemen bij uitnemendheid: alleen waar hommels voorkomen, groeien soorten van Monnikskap. Zie het kaartje.
Forsche plant met 5-tot 7-spletige, handvormige bladeren en gele bloemen van uiterst merkwaardigen vorm. Van de 5 gekleurde kelkbladeren is het bovenste kapvormig; hierbinnen zitten de beide kroonbladeren, die vervormd zijn tot lang gesteelde, spiraalvormig opgerolde honingbakjes. Zie ook fig. blz. 448. Wordt alleen door Tuinhommels (Bombus hortorum) bezocht. In Nederland alleen in Z.-Limburg, 't is een bergplant. Juli-Sept.
Zeer vergiftig! z.z.z. ♃ Gele Monnikskap, A. Lycoctonum
In tuinen een M. met blauwe bloemen. Zie Aanh., blz. 467.
Geslacht: Christoffelkruid, Actaea.
De bladeren lijken veel op die van sommige Schermbloemen: ze zijn dubbel-drietallig, of nog meer samengesteld; blaadjes aan den rand gezaagd. De vrij hooge stengel draagt witte bloemen, tot een tros vereenigd; ze hebben kelk en kroon, maar deze zijn klein, zoodat ze haast alleen uit meeldraden schijnen te bestaan. Eén stamper, die later in een bes overgaat. Geen honing. Bloemenklasse Po. Boschrijke streken in Z.-Limburg. Mei-Juni. Zie ook fig. blz. 451.
Zeer vergiftig! z.z. ♃ Christoffelkruid, A. spicata
Aanhangsel.
Geslacht: Boschrank, Clematis.
Een aantal soorten en nog meer bastaarden van dit geslacht zijn in tuinen te vinden. De meeste zijn, evenals de wilde Boschrank, klimplanten mot een ten deele houtigen stengel en samengestelde bladeren. Ze hebben witte, rozeroode, paarse of gele bloemen zonder bloemkroon, maar met een meestal 4-, doch ook wel meerbladigen kelk. Aan de bladstelen, waarmee ze zich vasthechten, en aan de pluizige vruchten zijn ze gemakkelijk te herkennen. De kelkbladeren staan uitgespreid, als een ster, of klokvormig naar elkaar gebogen. Alle soorten zijn eenigszins vergiftig.
Geslacht: Anemoon, Anemone.
Eenige sierplanten van dit geslacht worden hieronder genoemd; het zijn alle overblijvende planten zonder bloemkroon, maar met bloemkroonachtig gekleurden kelk en een meestal driebladig, groen ‘omwindsel’ een eindweegs onder de bloem (zie echter bij a).
a. | Het omwindsel bestaat uit 3 gave blaadjes, die op |
kelkblaadjes lijken, vlak onder de bloem, terwijl de eigenlijke kelk blauw of rozerood is. Bladeren in drieën gespleten, maar niet heel diep. Lief voorjaarsplantje, een der eerste bloeiers. Maart-April. Bloemen soms ‘gevuld.’
♃ Leverbloempje, A. Hepatica of Hepatica triloba |
||
b. | Bloemen paars en van buiten, evenals de stengels en de omwindselbladeren, dicht behaard. Na den bloei pluizige vruchten. Bladeren sterk samengesteld. Soms verwilderd. Maart-Mei. Vergiftig!
♃ Wildemanskruid, A. Pulsatilla |
|
c. | Bloemen blauw, met 10 of meer kelkbladeren. De bladeren lijken op die van de Boschanemoon, maar zijn wat meer behaard. De bloemstelen staan vóór en na den bloei rechtop. Uit de Apennijnen, soms verwilderd. Mei. ♃ Blauwe Anemoon, A. apennina | |
d. | Bloemen rood, wit of verschillend gekleurd, met 5 tot 8 kelkbladeren, soms ‘gevuld’. Omwindselbladeren en stengelbladeren diep ingesneden of samengesteld. Wortelstok dik, knolvormig. Mei-Juni, maar vaak reeds vroeger in 't voorjaar uit Zuid-Europa ingevoerd.
♃ Anemoon, A. coronaria |
|
e. | Bloemen van buiten wit, van binnen rood of paars met wit. Kelkbladeren 5-15. Stengelbladeren meer of minder ingesneden, omwindselbladeren gaaf of ondiep ingesneden. Wortelstok dik, knolvormig. Uit Zuid-Europa, Maart-April.
♃ Steranemoon, A. stellata of hortensis |
|
f. | Bloemen rood, rozerood of wit, van buiten zijachtig behaard, met 8 of meer kelkbladeren. Forsche, tot 8 dM. hooge, vertakte stengels met talrijke bloemen. Bladeren driedeelig, maar niet samengesteld. Aug.-Oct.
♃ Japansche Anemoon, A. japonica |
Geslacht: Adonis, Adonis. Alle soorten zijn eenigszins vergiftig.
a. | Bloemkroon gloeiend rood (zelden stroogeel) met spitse, uitgespreide blaadjes. Kelk ruw behaard. Juni-Juli. M.-Europa. ☉ Kooltje-vuur, A. flammeüs | |
b. | Bloemkroon menierood met afgeronde, samengebogen blaadjes. Kelk onbehaard. Juni-Oct. Uit Zuid-Europa.
☉ Herfstadonis, A. autumnalis |
|
c. | Bloemkroon geel, met bij de 20 uitgespreide, aan den top getande bladeren, wel 5 of 6 cM. in doorsnede. Z.-Europa. April-Mei. ♃ Voorjaarsadonis, A. vernalis |
Geslacht: Boterbloem, Ranunculus.
a. | Van de scherpe Boterbloem, de Kruipboterbloem, de Knolboterbloem, enz. komen gekweekt (een enkelen keer ook in 't wild) variëteiten met ‘gevulde’ bloemen voor, bekend als: Gouden Knoopjes | |
b. | Evenzoo van de in bergachtige streken groeiende Monnikskap-boterbloem (R. aconitifolius) met witte bloemen: Zilveren Knoopjes | |
c. | Overblijvende plant met knolvormigen wortelstok, waaraan korte, dikke bijwortels, als de vingers van een hand. Bladeren uit drie, zelf weer diep ingesneden blaadjes samengesteld, de onderste soms enkelvoudig. Bloemen zeer verschillend van kleur: rood, geel, enz., meestal geheel of half ‘gevuld’. Mei-Juli.
♃ Ranonkel, R. asiaticus |
Geslacht: Trollius, Trollius.
Groote bloemen met 6-20 breede, gele, meer of minder naar binnen omgebogen kelkbladeren en een ongeveer even groot aantal smalle, gele kroon blaadjes. Bladeren diep iningesneden.
a. | Bloemen geheel gesloten; kroonbladeren ongeveer even lang als de meeldraden. Uit bergachtige streken van Europa. ♃ Trollius, T. europaeus | |
b. | Bloemen min of meer geopend; kroonbladeren langer dan de meeldraden. ♃ Aziatische Trollius, T. asiaticus |
Geslacht: Nieskruid, Helleborus.
De groote bloemen hebben een 5- tot 7-bladigen, in den regel bloemkroonachtig gekleurden kelk en vele kleine, honingbakvormige kroonblaadjes, evenals de Winterakoniet. Bladeren zeer eigenaardig van vorm: diep ingesneden en eenigszins op waaiers lijkende (zie fig.). 's Winters blijven ze gewoonlijk groen.
1
a. | Kelkbladeren naar elkaar gebogen, groen, van buiter meestal roodachtig. Bloemen overhangend. Zie fig. Sierplant uit Zuid- en Midden-Europa, en een enkelen keer verwilderd. Maart-April. Vergiftig!
♃ Stinkend Nieskruid, H. foetidus |
|
b. | Kelkbladeren uitgespreid. | 2 |
2
a. | Kelkbladeren wit of rozerood. De bladeren blijven 's winters meestal groen. Alpenplant, veel gekweekt in tuinen. November-Februari. De zwarte wortelstok is vergiftig! ♃ Kerstroos, H. niger | |
b. | Kelkbladeren rozerood. De bladeren sterven 's winters af en komen tegelijk met de bloemen weer te voorschijn. Maart-April. Overigens als de vorige. Ook bastaarden met deze worden wel gekweekt. Sierplant uit het Oosten. Vergiftig!
♃ Oostersch Nieskruid, H. oriëntalis |
c. | Kelkbladeren lichtgroen. Alpenplant, waarvan de wortelstok in de veeartsenijkunde gebruikt wordt; daarom gekweekt en een enkele maal verwilderd. Vergiftig! ♃ Wrangwortel, H. viridis |
Geslacht: Nigelle, Nigella.
De hemelsblauwe bloemen zijn elk omgeven door een omhulsel van zeer fijn verdeelde bladeren; de kokervruchten tot aan den top aaneengegroeid (bij de Wilde Nigelle maar tot op de helft). Sierplant uit Zuid-Europa.
☉ Juffertje-in-'t-groen, N. damascena
Geslacht: Akelei, Aquilegia.
Van verschillende soorten, ook van de wilde Akelei, komen in tuinen variëteiten voor met ‘gevulde’ bloemen, waarbij soms reeksen van gespoorde kroonbladeren als peperhuisjes in elkaar zitten, of wel de sporen geheel ontbreken.
Enkele van de als sierplanten gekweekte soorten (er bestaan ook bastaarden):
a. | Bloemen en bloemknoppen overhangend, met de sporen naar boven gekeerd, bijna 6 cM. lang. Kelken kroonbladeren geel of geelgroen, de laatste met roode sporen. Sierplant uit Guatemala. Mei-Juli.
♃ Skinner's Akelei, A. Skinneri |
|
b. | Bloemknoppen horizontaal, maar bloemen meestal rechtopstaande. Kelkbladeren blauwpaars, kroonbladeren wit met een paarsachtig blauwe spoor. Uit Noord-Amerika. Mei-Juli. ♃ Blauwe Akelei, A. coerulea | |
c. | Bloemknoppen overhangend, bloemen rechtop, geel. Meeldraden langer dan de stampers. Uit Noord-Amerika. Juni-Sept. ♃ Gele Akelei, A. chrysantha |
Geslacht: Ridderspoor, Delphinium.
In tuinen vindt men hiervan haast altijd variëteiten met ‘gevulde’ bloemen, dikwijls zonder spoor. De volgende soorten hebben 3-5 stampers en vruchten.
a. | Bladeren in zeer smalle, haast lijnvormige slippen verdeeld. Bloemen blauw, paars, wit of verschillend gekleurd. Bloemtrossen niet zeer vol, meestal met minder dan 10 bloemen. Hoogte ½ M. Uit Siberië.
♃ Chineesche Ridderspoor, D. grandiflorum of chinense |
|
b. | Bladeren in 5 breede slippen verdeeld, die zelf ook nog weer zijn ingesneden. Bloemen blauw, in volle, lange trossen. Plant meestal minder dan 1 M. hoog.
♃ Bastaard-ridderspoor, D. hybridum |
|
c. | Bladeren in 5-7 breede slippen verdeeld, die ook nog weer zijn ingesneden. Bloemen blauw, maar met zwartbruine kroonblaadjes, in volle, lange trossen. Plant tot 2 M. en meer hoog.
♃ Hooge Ridderspoor, D. elatum |
Geslacht: Monnikskap, Aconitum.
Bloemen licht of donker blauw, soms ook wit of blauw met wit, in dichte trossen. De wortel bestaat uit twee aaneengegroeide, bietvormige deelen. De geheele plant is zeer vergiftig, voor den mensch zelfs de honing! Sierplant, ook in de geneeskunde in gebruik, misschien een enkelen keer verwilderd. Verscheidene soorten van hommels bezoeken de bloemen. Vergiftig!
♃ Monnikskap, A. Napellus
Geslacht: Pioen, Paeonia.
De meestal in onze tuinen gekweekte variëteiten met ‘gevulde’ bloemen zijn als Pioenrozen bekend. Veelal zijn 't bastaarden. Kelk meestal groen, na den bloei blijvend,gewoonlijk 5-bladig. Kroon 5- of meerbladig, alzijdig symmetrisch, groot (soms wel 1 dM.). rood, wit of geel. De 2-5 stampers zijn aanvankelijk door een vlies omgeven, dat later scheurt. Bladeren samengesteld.
a. | Heester met rozeroode of witte bloemen. Sierplant uit China. ♄ Heesterpioen, P. Moutan | |
b. | Kruidachtige plant met roode of witte, niet welriekende bloemen. Bladeren onbehaard, van achteren glanzig. Uit Zuid-Europa. ♃ Pioen, P. officinalis | |
c. | Evenzoo met gele bloemen, maar de bladeren van achteren donzig behaard. Uit den Kaukasus.
♃ Wittmann's Pioen, P. Wittmanniana |
|
d. | Evenzoo met witte of rozeroode, welriekende bloemen en onbehaarde bladeren. Uit China en Siberië.
♃ Chineesche Pioen, P. albiflora. |
Aanteekeningen.