Geïllustreerde flora van Nederland
(1909)–Eli Heimans, Hein Willems Heinsius, Jac. P. Thijsse– Auteursrecht onbekendHandleiding voor het bepalen van de naam der in Nederland in het wild groeiende en verbouwde gewassen en van een groot aantal sierplanten
Waterleliefamilie.
| |
Geslacht: Waterlelie, Nymphaea.Vier kelkbladeren, aan de buitenzijde groen, aan de binnenzijde wit of rozerood. Vele kroonbladeren, naar binnen kleiner wordend, wit of licht rose, ook soms heel licht geel. De binnenste kroonbladeren hebben aan hun top helmhokjes en gaan zoo langzamerhand tot meeldraden over. De meeldraden zijn onderaan vergroeid met het vruchtbeginsel. De stempels zitten vlak op het vruchtbeginsel en loopen uit in een mooi glimmend, oranje knopje. Bladeren rond (fig. blz. 472), | |
bij 't opkomen donkerpurper, later aan de bovenzijde groen. Bladstelen en bloemstelen rond met vier groote en vele kleine luchtkanalen, waardoor de wortels van lucht worden voorzien. De bloemen gaan 2 of 3 uren na zonsopgang open en sluiten zich voor zonsondergang. Ze worden bezocht door vliegen, bijen en kevers, die kruisbestuiving kunnen bewerken; meestal heeft zelf bestuiving plaats. De bladeren (ook de bloemen) worden veel aangevreten door slakken en insektenlarven. De bolronde vrucht rijpt onder water, 't is een veelhokkige bes, die bij rijpheid zinkt en dan door het opzwellen der zaadhulsels barst; de slijmerige zaden gaan nu drijven en worden wel verspreid door watervogels. Slooten en plassen. Mei-Augustus. ♃ Waterlelie, N. alba Er bestaat ook een vorm met eirond vruchtbeginsel, niet tot bovenaan bezet met meeldraden, en met stempelstralen, die eindigen in drie toppen. Deze is tot nu toe niet bij ons aangetroffen. Wel komt in 't Noorden van ons land (ook in 't Naardermeer) een kleinbloemige variëteit van de Waterlelie voor. De gewone vorm heet voluit: Nymphaea alba melocarpa. De kleinbloemige vorm: N. alba melocarpa forma β. minor. De vorm met de drie stempelstraaltoppen heet: N. alba oöcarpa. | |
Geslacht: Gele Plomp, Nuphar.Vijf gele kelkbladeren. Vele kleine glimmende, gele, stijve kroonblaadjes, elk met een honinggroef. Veel meeldraden, niet met den stamper vergroeid, stempel met 10-20 stralen, zonder ver uitstekende toppen. Drijvende bladeren eirond, met eenigszins spitse punt. Fig. blz. 472. Er zijn het heele jaar door ook groote | |
groene, ondergedoken bladeren. Bladstelen driekant met vele ongeveer even groote luchtkanalen. Fig. vorige blz. De bloemen blijven dag en nacht open en worden bezocht door hommels, bijen, vliegen en kevers, die meestal kruisbestuiving veroorzaken. In den regel is de stempel eerder rijp dan de meeldraden (proterogynische bloem). De vrucht laat bij rijpheid los en drijft langen tijd rond, voordat zij uiteenrot. In slooten en plassen. Mei-Augustus. ♃ Gele Plomp, N. luteüm |
|