| |
| |
| |
Bladeren in kransen.
Zie voor waterplanten met bladerkransen blz. 63.
| |
1
a. |
De plant heeft, aan den stengel, maar één krans van bladeren en daarboven één of meer bloemen (of vruchten). Soms komen er ook nog bladeren uit den grond of zitten er eenige onder den krans aan den stengel. |
2 |
|
b. |
De plant heeft verscheiden kransen van bladeren onder elkaar. (Zie ook Helmkruidfamilie, blz. 837, waar somtijds ook bladerkransen voorkomen.) |
12 |
| |
2
a. |
Eén of twee vrij groote bloemen staan boven den bladerkrans. |
3 |
|
b. |
Meer dan twee bloemen boven den bladerkrans; soms staan ze dicht opéén en vormen daardoor schijnbaar één bloem. |
7 |
| |
3
| |
| |
b. |
De krans heeft òf 3 bladeren, òf meer dan 4 bladeren; bloem wit, roodachtig, geel, paars of blauw. |
4 |
| |
4
a. |
Bloem geel. |
5 |
|
b. |
Bloem wit, roodachtig, paars of blauw. |
6 |
| |
| |
| |
7 (2)
a. |
Boven den bladerkrans (die eigenlijk maar uit 2 ingesneden bladeren bestaat) zitten vlak bij elkaar op één steel 5 groenachtige bloempjes, die samen bijna een kubus vormen. Zie fig.
Steenbreekfamilie, blz. 648, Muskuskruid |
|
|
b. |
Geen 5 tot een kubus vereenigde bloempjes. |
8 |
| |
8
a. |
Bij het doorbreken vloeit uit den stengel en de bla- |
|
| |
| |
|
deren een wit melksap. Vreemd gevormde, gele of groenachtige bloempjes, waaruit (bij de oudere bloemen) een bolletje neerhangt. Zie fig.
Wolfsmelkfamilie, blz. 600, Wolfsmelk |
|
|
b. |
Geen wit melksap. Anders gevormde bloemen. |
9 |
| |
9
a. |
In de oksels der bladeren zitten kleine, groene bloempjes in trossen bijeen; ze hebben 3 bloemblaadjes en òf veel meeldraden, òf één stamper, maar nooit beide tegelijk. De bladeren staan eigenlijk 2 aan 2 tegenover elkaar, maar in donkere bosschen is de stengel zóó verkort, dat zij in een krans schijnen te staan. Zie fig.
Wolfsmelkfamilie, blz. 604, z.z. Bingelkruid |
|
|
b. |
Bloemen met stamper en meeldraden beide, al vallen de laatste soms vroeg uit; 5 of meer bloemblaadjes. |
10 |
| |
10
a. |
Onder den bladerkrans zitten geen afzonderlijke bladeren meer aan den stengel; wèl komen er nog uit den grond. Zie 5b. |
|
|
b. |
Onder den bladerkrans zitten ook nog afzonderlijke bladeren aan den stengel. |
11 |
| |
11
| |
| |
| |
12 (1)
a. |
Stijve, rechte stengels met kransen van kleine, schubachtige, aaneengegroeide, zwart gepunte blaadjes en dikwijls (maar niet altijd) ook kransen van dunne, stijve zijtakken. De stengels en de takken zijn gemakkelijk in leden uiteen te trekken. Plant zonder bloemen, maar, aan den top, dikwijls met een soort van aar, die uit sporendoosjes bestaat. Zie fig.
Paardestaartenfamilie, blz. 164, Paardestaart |
|
|
b. |
Niet zulke kransen van aaneengegroeide blaadjes of van zijtakken, die gemakkelijk in leden uiteen zijn te trekken. Planten met ware bloemen. |
13 |
| |
13
a. |
Bloemen alle bij elkaar in groepen of trossen aan den top van stengel en takken. |
14 |
|
b. |
Bloempjes (soms zéér klein) in de oksels der bladeren over den stengel verspreid, al of niet gesteeld. |
20 |
| |
14.
a. |
Bladeren groot, meer dan 1 cM. breed en verscheidene cM. lang; vele groote, gele of roode bloemen. |
26 |
b. |
Evenzoo, maar bloempjes klein (½ cM.) en groengeel.
Familie der Sterbladigen, blz 956, Meekrap |
|
c. |
Bladeren smaller dan 1 cM. |
15 |
| |
15
a. |
Bladeren zeer smal en stijf, 's winters groen blijvend, min of meer ‘leerachtig.’ De dunne stengel is eenigszins houtig, althans onder aan de plant; 't is dus eigenlijk een laag heestertje. |
16 |
|
b. |
Gewone groene, soms wel smalle, maar niet stijve bladeren. Stengel niet houtig. |
17 |
| |
| |
| |
16
a. |
Mooie rozeroode (zelden witte), vrij groote, min or meer hangende bloemen, met meeldraden en stamper er binnen in. Bladeren alleen aan den rand eenigszins naar achteren omgekruld en fijn behaard. Zie fig.
Heidekruidfamilie, blz. 776, Dopheide |
|
|
b. |
Kleine, weinig gekleurde bloempjes in de oksels der bovenste of bijna bovenste bladeren; hetzij met lange, dunne meeldraden of met 1 stampertje. Later zwarte bessen. Bladeren geheel in de lengte opgerold. Zie fig. volgende blz. Kraaiheifamilie, blz. 609, Kraaiheide |
|
| |
17
a. |
De bloempjes zijn vijfbladig en staan in groepjes bijeen. Een zes- of achttal van die groepjes vormen samen weer een geheel, doordat de steeltjes, waarop ze rusten, weer in eenzelfde punt bijeenkomen, als de baleinen van een regenscherm. Zie fig.
Familie der Schermbloemen, blz. 623, z.z.z. Kranskarwij |
|
|
b. |
Bloempjes niet in zulke schermen; hoogstens komen er 3 bloemstelen uit één punt. |
18 |
| |
| |
19
| |
| |
| |
20 (13)
a. |
Bladeren smal en stijf, ‘leerachtig’, geheel in de lengte opgerold. Stengel dun, maar toch houtig; de plant is dus eigenlijk een heestertje. Kleine, weinig gekleurde bloempjes, later zwarte bessen. Zie fig.
Kraaiheifamilie, blz. 609, Kraaiheide |
|
|
b. |
Bladeren soms wel smal, maar niet in de lengte opgerold en ook niet leerachtig. Stengel niet houtig. |
21 |
| |
21
a. |
Moeras- of oeverplant met vele kransen van smalle blaadjes; in de bladoksels zitten de bloempjes, die zeer onduidelijk zijn en uit één stamper en één meeldraad bestaan. Het lijkt een klein sparretje. Zie fig. Lidstengfamilie, blz. 675, Lidsteng |
|
|
b. |
De bloempjes zijn soms wel klein, maar toch nog duidelijk als bloem te herkennen; ze hebben meer dan één meeldraad. |
22 |
| |
22
a. |
De bloempjes zijn witte of groenachtige, kleine, hangende klokjes, waarvan de rand in 6 punten uitloopt. Later komen er bessen, die eerst groen zijn en daarna rood of bruin worden Bladeren zeer fijn, draadachtig (eigenlijk zijn het geen bladeren, maar takjes, die uit de oksels van kleine schubvormige, vliezige blaadjes ontspringen). Zie fig.
Leliefamilie, blz. 302, Asperge |
|
|
b. |
De bloempjes zijn sterretjes met 4 of 5 punten. |
23 |
| |
| |
| |
23
a. |
Alle of bijna alle bloempjes van de plant hebben 4 bloemblaadjes. |
24 |
b. |
Bloempjes voor 't meerendeel met 5 bloemblaadjes. |
25 |
| |
| |
| |
| |
| |
28
|
|