| |
| |
| |
Helmkruidfamilie.
Scrophulariaceeën, Scrophulariaceae.
Bij deze familie is de bloemkroon bijna altijd duidelijk tweezijdig symmetrisch, dikwijls tweelippig; hierdoor doen de tot haar behoorende planten veelal sterk aan Labiaten denken. Zie de fig. Echter is het vruchtbeginsel nooit vierdeelig (zie fig. links onderaan) en de vrucht dan ook geen vierdeelige splitvrucht, maar zij springt open, dus is 't een doosvrucht. Ook staan de bladeren lang niet altijd kruiswijs en is de stengel niet steeds vierkant.
Sommige geslachten, n.l. Ratelaar, Kartelblad, Oogentroost en Zwartkoren, zuigen door middel van zuignapjes voedsel uit de wortels van andere planten, meest grassen; het zijn dus gedeeltelijk parasieten. Daarom is het niet gemakkelijk, ze door uitzaaiing te vermenigvuldigen. De Schubwortel leeft wellicht geheel parasitisch. De betuivingsinrichtingen zijn zeer verschillend.
Zie voor sierplanten ook Aanh., blz. 856.
| |
Tabel der Geslachten.
1
a. |
Sierboom of -heester. |
2 |
b. |
Kruidachtige (niet-houtige), niet klimmende plant. |
3 |
c. |
Klimplant, alleen gekweekt. Blz. 860, Maurandia |
|
| |
2
| |
| |
| |
3
a. |
Geen groene bladeren, maar alleen roodachtig gele schubben. Bloemen alle naar één zijde gekeerd; vóór den bloei is de tros opgerold. z.z.z.
Blz. 856, Schubwortel |
|
|
b |
Groene bladeren voorhanden. |
4 |
| |
4
a. |
De bladeren en bloempjes komen alle vlak bij den grond uit den stengel, dus schijnbaar uit den wortel. Nietig moerasplantje met rozeroode bloempjes. Zie fig.
Blz. 847, Slijkgroen |
|
b. |
Niet of niet alleen zulke ‘wortelstandige’ bladeren. |
5 |
| |
5
a. |
Twee meeldraden. |
6 |
b. |
Vier of vijf meeldraden. |
8 |
| |
6
a. |
Bloemkroon tweelippig, met een groote, haast blaasvormige onderlip en een veel kleinere bovenlip. Zie fig. Tuinplant, soms verwilderd. Blz. 842, Pantoffeltje |
|
b. |
Niet zulk een blaasvormige onderlip. |
7 |
| |
7
a. |
De bloemkroon is in 4 slippen verdeeld, die zelf niet weer zijn ingesneden. Vier kelkslippen.
Blz. 848, Eereprijs |
|
b. |
De bloemkroon is eigenlijk (omgekeerd) tweelippig; maar de beide lippen zijn meer of minder diep ingesneden, waardoor de kroon veelslippig wordt. Zie fig. Vijf kelkslippen. Behalve de 2 vruchtbare, nog 3 meeldraden zonder stuifmeel. Tuinplant.
Blz. 856, Splitbloem |
|
| |
| |
| |
8 (5)
a. |
Alle, of althans de meeste bladeren staan kruiswijs. |
9 |
|
b. |
Alle of de meeste bladeren staan verspreid (zelden kranswijs) of in een wortelrozet. |
17 |
| |
9
a. |
Vlak onder den kelk nog 2 groene blaadjes, daardoor zijn er schijnbaar 7 kelkbladeren; bloemkroon tweelippig, met vierkantige buis en vlakken zoom, zie fig; twee van de 4 meeldraden brengen geen stuifmeel voort (zijn dus onvruchtbaar). Blz. 847, Genadekruid |
|
|
b. |
Vier of vijf kelkbladeren of -slippen. |
10 |
| |
10
a. |
Vijf kelkbladeren of -slippen; bloemkroon tweelippig of bijna regelmatig. |
11 |
|
b. |
De meeste bloemen hebben vier kelkbladeren of slippen; bloemkroon duidelijk tweelippig. |
15 |
| |
11
a. |
De bloemkroon is open; meeldraden en stamper zijn, althans bij oudere bloemen, zichtbaar. |
12 |
|
b. |
De bloemkroon is door een welving der onderlip gesloten, zoodat meeldraden en stamper van buiten niet te zien zijn. Zie fig. |
19 |
| |
12
a. |
Bloemen niet of weinig grooter dan 1 cM.; kroon klokvormig met tweelippigen zoom; vier meeldraden; tegen de bovenlip zit meestal nog een schub (onvruchtbare meeldraad). Blz. 846, Helmkruid |
|
|
b. |
Bloem grooter dan 2 cM. Tuinplant of verwilderd. |
13 |
| |
13
a. |
Twee lange en twee kortere meeldraden; de twee |
|
| |
| |
|
stempels buigen zich naar elkaar toe als men ze aanraakt. Blz. 847, Maskerbloem |
|
|
b. |
Vijf meeldraden, waarvan 1 of 3 onvruchtbaar (zonder stuifmeel). Tuinplanten. |
14 |
| |
14
a. |
Bloemkroon klokvormig-tweelippig, alleen aan den rand in vijven verdeeld. Vier vruchtbare meeldraden en een onvruchtbare. Blz. 858, Schildpadbloem |
|
|
b. |
Bloemkroon wel tweelippig, maar zeer sterk ingesneden en daardoor veelslippig. Twee vruchtbare en drie onvruchtbare meeldraden. Zie 7b. |
|
| |
15 (10)
a. |
Tusschen de bloemen van den tros zitten diep ingesneden schutbladeren met lange slippen aan hun voet. Zie fig. Blz. 855, Zwartkoren |
|
b. |
Er is geen duidelijk verschil tusschen schutbladeren en gewone bladeren. |
16 |
| |
16
a. |
Kelk plat, na den bloei als een blaas de vrucht omgevend; kroon geel, met zijdelings afgeplatte bovenlip. De zaden rammelen in de rijpe vrucht.
Blz. 855, Ratelaar |
|
|
b. |
Kelk niet afgeplat, evenmin als de kroon; deze laatste is rood of witachtig, met vlekjes of streepjes.
Blz. 853, Oogentroost |
|
| |
17 (8)
a. |
Vijf meeldranen, alle of 3 ervan wollig behaard.
Blz. 842, Toorts |
|
|
b. |
Vier meeldraden of, als er 5 zijn, dan niet wollig. |
18 |
| |
18
a. |
De tweelippige bloemkroon is door een welving van |
|
| |
| |
|
de onderlip gesloten, zoodat meeldraden en stamper van buiten niet te zien zijn. Zie fig. blz. 839. |
19 |
b. |
De bloemkroon is open; als ze tweelippig is, steekt althans de stempel uit de bovenlip. |
21 |
| |
19 (11 of 18)
a. |
De bloemkroon heeft van onderen een lange, naar onderen uitstekende buis, spoor genaamd, waarin de honing bewaard wordt. Zie fig., s.
Blz. 844, Vlasleeuwenbek |
|
|
b. |
Niet zulk een spoor, ten hoogste een knobbeltje onder aan de bloemkroon. |
20 |
| |
20
a. |
De bloemen staan (schijnbaar) in kransen rondom de stengels. Zie fig. Vijf meeldraden, waarvan er één geen stuifmeel voortbrengt (dus onvruchtbaar is). Tuinplant. Blz. 857, Collinsia |
|
|
b. |
De bloemen staan in gewone trossen. Twee lange meeldraden en twee kortere. Blz. 846, Leeuwenbek |
|
| |
21 (18)
a. |
Bladeren diep ingesneden of samengesteld. Bloemkroon duidelijk tweelippig, schuins opgericht. Zie fig. op blz. 836. Blz. 854, Kartelblad |
|
|
b. |
Bladeren gaaf of alleen aan den rand iets ingesneden. Bloemkroon niet duidelijk tweelippig. |
22 |
| |
22
a. |
Bloemkroon vingerhoed- of buisvormig, overhangend. Zie fig. Vier meeldraden. Blz. 848, Vingerhoedskruid |
|
|
b. |
Bloemkroon scheef trechtervormig. Vijf meeldraden, waarvan er één geen stuifmeel voortbrengt (onvruchtbaar). Tuinplant. Blz. 856, Salpiglossis |
|
| |
| |
| |
Geslacht: Pantoffeltje, Calceolaria.
De twee meeldraden zijn beweegbaar, ongeveer als bij Salie, zie blz. 886.
Bladeren tegenoverstaand of verspreid, de onderste samengesteld, de bovenste alleen meer of minder ingesneden; bladrand dubbel gezaagd (zie fig.). De zwavelgele bloemen staan in trossen aan de stengeltoppen. Bb. Sierplant, een enkelen keer verwilderd. Juli-Sept.
z.z.z. ☉ Pantoffeltje, C. scabiosaefolia
Ook nog andere soorten worden als sierplanten gekweekt. Zie Aanhangsel, blz. 857.
| |
Geslacht: Toorts, Verbascum.
De soorten van dit geslacht bevatten òf geen, òf zeer weinig honing in de bloemen en deze worden dan ook het meest bezocht door insekten, die stuifmeel inzamelen of eten. Er bestaan vele bastaarden tusschen de verschillende soorten; deze zijn echter meestal moeilijk te determineeren. Wie denkt, er een gevonden te hebben, zende dien aan Dr. Goethart, Rijksherbarium. Leiden. Alle soorten zijn tweejarig ( ), behalve de Paarse Toorts. Ze groeien bijna altijd op zandgrond.
| |
1
a. |
Bloemen geel of geelwit. |
2 |
b. |
Bloemen paars; bladeren bijna onbehaard. Sierplant, soms verwilderd. Mei-Juli.
♃ Paarse Toorts, V. phoeniceüm |
|
| |
2
a. |
Bloemen geel; bladeren aan beide zijden of althans van onderen viltig. |
3 |
b. |
Bloemen geelwit met paarse wolharen aan de meeldraden; bladeren aan weerskanten bijna onbehaard, getan d. Van elders aangevoerd of verwilderd. Juni-Aug.
z.z. Mottenkruid, V. Blattaria |
|
| |
| |
| |
3
a. |
Alle vijf de meeldraden zijn wollig; de bloemen zitten niet zóó dicht opeen, dat er bijna nergens de stengel tusschen te zien is; bladeren alleen van onderen viltig. |
4 |
|
b. |
Hoogstens 3 van de 5 meeldraden zijn wollig; de bloemen zitten dicht opeengedrongen; bladeren aan beide zijden viltig. |
5 |
| |
4
a. |
Wol der meeldraden wit. De bloemtros heeft duidelijke zijtakken. Bladeren langwergig. Zie fig. Juli-Aug.
z.z. Melige Toorts, V. Lychnitis |
|
b. |
Paarsachtige wol op de meeldraden. Tros hoogstens met korte zijtakjes. De onderste bladeren weinig meer lang dan breed, met een langen steel. Zie fig. Juli-Aug. Zwarte Toorts, V. nigrum |
|
| |
5
a. |
De langwerpige, groote bladeren, niet ver onder den bloemtros, zijn ongesteeld en met hun voet zóó aan den stengel vastgegroeid, dat elk blad bijna tot aan het volgende reikt. |
6 |
|
b. |
De bladeren, een eind onder den bloemtros, zijn slechts ongeveer tweemaal zoo lang als breed (zie fig.) en lang gesteeld. Juli-Sept.
z.z. Windbloemtoorts, V. phlomoïdes |
|
| |
6
a. |
Groote (ruim 2 cM.), vlak uitgespreide bloemkroon. De drie wollige meeldraden hebben roode helmknoppen, waarvan de beide helften door de haren van elkaar gescheiden zijn. Zie fig. Ook het vruchtbeginsel is behaard. Zie fig. Juli-Oct. Stalkaars, V. thapsiforme |
|
|
b. |
Kleinere bloemkroon, die niet geheel vlak uitgespreid is. De beide helften der helmknoppen van de be- |
|
| |
| |
|
haarde meeldraden zijn niet zoo duidelijk door de aren vaneen gescheiden. Zie fig. vorige blz. Vruchtbeginsel onbehaard. Zie fig. Juli-Oct.
Koningskaars, V. Thapsus (=V. Schraderi) |
|
| |
Geslacht: Vlasleeuwenbek, Linaria.
Bijen- of hommelbloemen die, althans wat de grootbloemige soorten betreft, ook druk door deze insekten bezocht worden. De welving van de onderlip, die de opening der bloem afsluit (het ‘masker’), draagt gewoonlijk een duidelijk honingmerk. Bij vele soorten worden ook wel bloemen aangetroffen, die nooit opengaan (kleistogame bloemen). Soms vindt men bloemen met 2-5 sporen of zonder spoor (peloriën).
| |
1
a. |
De bladeren zijn lang en smal, soms staan de onderste kranswijs. |
2 |
b. |
De bladeren zijn even lang als of weinig meer lang dan breed. |
5 |
| |
2
a. |
Groote, gele bloemen, meestal met oranje honingmerk, in trossen aan de stengeltoppen. Algemeene plant, vooral op zandgrond. Juni-Sept.
♃ Gele Leeuwenbek, L. vulgaris |
|
Niet bloeiende exemplaren lijken veel op Cypreswolfsmelk, maar vertoonen, bij het doorbreken, natuurlijk geen wit melksap, zooals deze. Let op de gaatjes, die door hommels, wier zuiger te kort is om op de gewone wijze den honing te bereiken, dikwijls in de spoor gebeten worden: diefstal met inbraak!
b. |
Kleine, blauwe of geel-met-paarse bloempjes. |
3 |
| |
3
a. |
De spoor van het kleine (½ cM.), paarse bloempje is sterk naar voren gekromd. Zie fig. Zandig bouwland. Juli-Aug. z.z. ☉ Akkerleuwenbek, L. arvensis |
|
| |
| |
b. |
De spoor is kort en bijna recht. |
4 |
| |
4
a. |
Bloempjes bleekpaars met een gele of witte vlek, niet gestreept. Plant behaard. Zie fig. Zandig bouwland, vooral op leem- en kalkhoudenden bodem. Juni-September. z. ☉ Kleine Leeuwenbek, L. minor |
|
|
b. |
Bloemen lichtblauw met donkerder strepen en op de onderlip een gele vlek. Bladeren (ook de kelkbladeren) kaal. Plant uit Z.-Europa, hier en daar verwilderd op muren en op zonnige plaatsen. Juli-Augustus. z.z. ☉ Gestreepte Leeuwenbek, L. striata |
|
| |
5 (1)
a. |
Bladeren met 3 tot 7 stompe slippen (zie fig.). Bloempjes paars, met gele of witachtige vlekken. Rotsplantje uit Z.-Europa, bij ons algemeen verwilderd op oude muren, enz. en ook nog wel gekweeekt. Na den bloei buigt zich de vruchtsteel zóó, dat de zaden veelal in de spleten tusschen de steenen terecht komen. April-Sept. ♃ Muurleeuwenbek, L. Cymbalaria |
|
|
b. |
Bladeren gaaf of alleen met slippen aan den voet. Bloemen geel met paars. |
6 |
| |
6
a. |
Bladeren eirond. Zie fig. Op bouwland en langs wegen, op leem- en kleigrond. Bij deze en de volgende soort worden kleistogame bloemen en de daaruit ontstane vruchten onder de aardoppervlakte gevonden. Juli-herfst. z. ☉ Eironde Leeuwenbek, L. spuria |
|
|
b. |
Bladeren driepuntig: spiesvormig. Zie fig. Op soortgelijke plaatsen als de vorige, meestal in gezelschap van deze. Juli-Nov. z. ☉ Spiesleeuwenbek, L. Elatine |
|
| |
| |
| |
Geslacht: Leeuwenbek, Antirrhinum.
De onderste bladeren staan hier bijna altijd kruiswijs, de bovenste verspreid.
a. |
Groote (ruim 3 cM.), verschillend gekleurde bloemen met korte, breede kelkbladeren staan in trossen aan de stengeltoppen. Sierplant uit Z.-Europa, veel in tuinen gekweekt en soms verwilderd op oude muren. Hommelbloemen. Mei-Juli. ♃ Leeuwenbek, A. majus |
|
|
b. |
Tamelijk kleine (2 cM.), rozeroode bloemen met lange, smalle kelkbladeren staan afzonderlijk in de bladoksels. Op bouwland, vooral op leemhoudenden bodem. Bb. Juni-Oct. ☉ Rood Leeuwenbekje, A. Orontium |
|
| |
Geslacht: Helmkruid, Scrophularia.
Wespenbloemen, die, behalve door deze dieren, ook wel door hommels bezocht worden.
| |
1
a. |
Bloemen bruin met groen; kroonzoom duidelijk tweelippig. |
2 |
|
b. |
Bloemen geel; kroon bijna regelmatig klokvormig. Meeldraden en stamper steken daar ver buiten uit. Zie fig. Bladeren weinig meer lang dan breed. In heggen en op beschaduwde plaatsen, oorspronkelijk niet inheemsch. April-Mei.
z.z. Voorjaarshelmkruid, S. vernalis |
|
| |
2
a. |
De stengel is wel vierkantig, maar zonder uitstekende lijsten aan de kanten. Kelkbladeren met een zéér smal, soms nauwelijks merkbaar vliezig randje. In den grond een dikke wortelstok met een aantal |
|
| |
| |
|
groene, knolachtige uitwassen. Algemeen aan waterkanten en op andere voclitige plaatsen. Juni-Aug.
♃ Helmkruid, S. nodosa |
|
|
b. |
De vier kanten van den stengel en ook de bladstelen hebben breede aanhangsels, ze zijn gevleugeld. Zie fig. Kelkbladeren met een duidelijk vliezig randje. Zie fig. Wortelstok zonder knolachtige uitwassen. Op vochtige plaatsen, minder algemeen dan de vorige. Juli-Sept. ♃ Gevleugeld Helmkruid, S. alata |
|
Van deze soort worden 3 vormen onderscheiden.
| |
Geslacht: Maskerbloem, Mimulus.
Dit geslacht is o.a. gekenmerkt door de ‘prikkelbare’ stempels. Zie fig. Bloemenklasse: Bb.
Bladeren langwerpig-rond, met diepliggende nerven. Groote, tweelippige, gele bloemen met oranje vlekjes op de onderlip als honingmerk. Zie fig. Sierplant uit Amerika, bij ons soms verwilderd. Juni-herfst.
♃ Maskerbloem, M. luteüs
Nog andere soorten worden gekweekt. Zie Aanh., blz. 858.
| |
Geslacht: Genadekruid, Gratiola.
Langwerpige bladeren met eenigszins gezaagden rand, ongesteeld. Bloemen alleenstaand in de bladoksels, wit of roodachtig. De twee onvruchtbare meeldraden zijn iets langer dan de 2 vruchtbare. Op vochtige plaatsen. Juli-Aug. Vergiftig! Ook fig. 839.
z.z. ♃ Genadekruid, G. officinalis
| |
Geslacht: Slijkgroen, Limosella.
Uit een in het slijk kruipend wortelstokje komen van afstand tot afstand groepen van langwerpige, lang gesteelde blaadjes en bloempjes met 4 meeldraden.
| |
| |
Zie fig. Aan rivier- en beekoevers, op overstroomde plaatsen, enz. Juni-Oct. Als de plantjes onder water staan, blijven de bloempjes gesloten (kleistogaam).
z. ☉ Slijkgroen, L. aquatica
| |
Geslacht: Vingerhoedskruid, Digitalis.
Tuinplanten, die hier en daar verwilderd zijn. Hommelbloemen.
a. |
Bloemen vingerhoedvormig, wijd, zoodat de geheele hommel er in kan kruipen. Kroon rood, van binnen met donkerder vlekken en haren, zelden wit. De bladeren zijn van onderen, evenals stengel en bloemstelen, viltig behaard. Ze worden in de geneeskunde gebruikt. Juni-Aug. Zeer vergiftig!
z.z. of ♃ Vingerhoedskruid, D. purpurea |
|
Als sierplant wordt vaak een vorm gekweekt, die aan den stengeltop een buitengewoon groote, nagenoeg regelmatige bloem draagt (peloria).
b. |
Bloemen nauwer, zoodat alleen de kop van den hommel er in kan worden gestoken. Kroon geel, ongevlekt. Bladeren, stengel en bloemstelen kaal. Waarschijnlijk alleen verwilderd. Juni-Juli. Vergiftig!
z.z.z. ♃ Geel Vingerhoedskruid, D. lutea |
|
| |
Geslacht: Eereprijs, Veronica.
De grootbloemige soorten worden bijna uitsluitend door zweefvliegen bezocht, die met hun pootjes zich de beide meeldraden tegen het lichaam drukken (zie fig.) en soms seconden lang vóór de bloem blijven zweven, voordat ze zich daarop neerzetten. Voor gekweekte of verwilderde soorten zie Aanh., blz. 859.
| |
1
a. |
Bladeren gaaf, of althans niet diep ingesneden. |
2 |
| |
| |
b. |
Bladeren, behalve de onderste, tot aan den voet of zijdelings tot bij de middennerf ingesneden. |
17 |
| |
2
a. |
Bladeren (behalve soms die van den bloemtros) nagenoeg gaaf van rand. |
3 |
|
b. |
Rand der bladeren min of meer getand. |
4 |
| |
3
a. |
Bladeren zeer lang en smal, bijna als grasbladeren, alle ongesteeld, die in den bloemtros véél kleiner. Plant zeer ijl van bouw. Zie fig. Vruchtjes zéér plat. Veenplant, langs slooten en plassen. Juni-Sept.
z. ♃ Schildvrucht-eereprijs, V. scutellata |
|
|
b. |
Bladeren langwerpig-rondachtig, de onderste kort gesteeld; die in den bloemtros, vooral de onderste, verschillen niet veel van de andere. Zie fig. Plant niet zoo tenger, en meestal niet veel hooger dan 1 dM. In wei- en bouwlanden, op veengronden, enz. April-Juli en herfst. ♃ Tijmblad-eereprijs, V. serpyllifolia |
|
| |
4
a. |
De middenste en bovenste bladeren (de blaadjes van den bloemtros, als die er is, niet meegerekend) zijn meer dan 3 maal zoo lang als breed. |
5 |
|
b. |
De bladeren zijn (zonder den bladsteel) ongeveer 2 maal zoo lang als breed. |
11 |
|
c. |
De bladeren zijn ongeveer even lang als breed en, de tandjes niet meegerekend, bijna rond. |
12 |
| |
5
a. |
De buis van de bloemkroon is niet veel meer dan een ring, die de zoomslippen verbindt. |
6 |
|
b. |
De kroonbuis is even lang als de zoom. Zie fig. Vrij hooge (tot 1 M.) plant met hemelsblauwe bloemen in |
|
| |
| |
|
lange trossen, waarvan er dikwijls verscheidene bij elkaar staan. Op vochtige weilanden, aan oevers, tusschen struikgewas. Juni-Aug.
z. ♃ Langbladeereprijs, V. longifolia |
|
| |
6
a. |
De bloempjes zijn langer dan de schutblaadjes, in welker oksel ze zitten, en hebben ronde slippen. |
7 |
b. |
De lichtblauwe of witte bloempjes en de vruchtjes zijn korter dan de schutblaadjes en hebben langwerpige slippen. Zie fig. Amerikaansche plant, in Europa vaak voorkomend als onkruid in tuinen en boomkweekerijen of langs rivieren.
z.z.z. ☉ Vreemde Eereprijs, V. peregrina |
|
| |
7
a. |
De kelk bestaat uit 4 deelen. De plant is kaal of alleen tusschen de bloempjes iets harig. Algemeene moerasplanten. |
8 |
b. |
De kelk heeft nog een 5de, kortere slip. De heele plant is harig. Zeldzame planten, op droge gronden groeiende. |
9 |
| |
8
a. |
Bloempjes bleekpaars met roode of paarse streepen. Bladeren spits, ongesteeld. Mei-Oct.
♃ Watereereprijs, V. Anagallis |
|
|
b. |
Bloempjes helderblauw, in 't midden paars. Bladeren stomp, met een korten steel. Mei-Sept.
♃ Beekpunge, V. Beccabunga |
|
| |
9
a. |
De bloeiende takken richten zich op, de niet bloeiende liggen op den grond. De bovenste stengelbladeren bijna gaafrandig. Op zonnige, hooge grasgronden, heuvels en dijken. Mei-Juni.
z.z. ♃ Liggende Eereprijs, V. prostrata |
|
| |
| |
b. |
Alle takken zijn opgericht. |
10 |
| |
10
a. |
Bladeren spits eivormig, van onderen het breedst, ongesteeld, aan hun voet bij den steel iets ingesneden, met grof gezaagden rand. Zie fig. Op zonnige heuvels, droge weilanden en dijken. Mei-Juni.
z.z. ♃ Breedbladeereprijs, V. Teucrium (= V. latifolia) |
|
b. |
Bladeren langwerpig, grof gezaagd of zeer diep ingesneden, kort gesteeld. Plant donzig behaard. Een enkelen keer aan de Waal gevonden. Mei-Juni.
z.z.z. ♃ Oostenrijksche Eereprijs, V. austriaca |
|
| |
11 (4)
a. |
De stengel is geheel onbehaard. Zie 8b |
|
b. |
De stengel is rondom behaard. Bladeren bij hun top of in 't midden het breedst. Bloemen bleekblauw, zelden vleeschkleurig, op zeer korte steeltjes gezeten. Algemeen op droge zandgronden. Mei-Sept.
♃ Mannetjeseereprijs, V. officinalis |
|
c. |
De stengel heeft 2 overlangsche rijen van haren. Bladeren bij hun voet het breedst. Bloemen eerst paarsachtig, daarna hemelsblauw, grooter en meer vlak uitgespreid dan bij de vorige soort, op lange steeltjes gezeten. Algemeen tusschen het gras, langs wegen en boschkanten. April-Juni en herfst.
♃ Gewone Eereprijs, V. Chamaedrys |
|
| |
12 (4
a. |
De bladeren, behalve de 2 alleronderste, hebben 3 tot 5 tanden of slippen; ze lijken wel iets op zeer kleine klimopblaadjes, ofschoon ze niet zoo hard of ‘leerachtig’ zijn. Zie fig. Zeer algemeen plantje tusschen het gras, enz. Maart-Juni.
☉ of Klimopeereprijs, V. hederaefolia |
|
b. |
Bladeren anders van vorm, met meer tanden. |
13 |
| |
| |
| |
13
a. |
De bloemen staan op zeer korte steeltjes tusschen de bladeren; de kelkbladeren zijn langer dan of ongeveer even lang als de zeer kleine bloemkroon (zie fig.), die daardoor weinig in 't oog loopt. Algemeen op akkers, op grazige plaatsen, enz. April-Sept.
☉ of Veldeereprijs, V. arvensis |
|
b. |
De bloemen, maar vooral de vruchtjes, staan op lange steeltjes (ten minste zoo lang als de bloem). |
14 |
| |
14
a. |
De bloemen staan in een tros, d.w.z. vele tezamen op één bloemstengel, elk in den oksel van een schutblad, dat kleiner is dan een gewoon blad. |
15 |
b. |
De bloemen staan elk afzonderlijk in de oksels van gewone bladeren. |
16 |
| |
15
a. |
De schutbladeren, in wier oksels de uitgebloeide bloemen (vruchten) staan, zijn minstens half zoo lang als de vrucht met haar steeltje. Een enkelen keer op bouwland gevonden. April-Juni.
z.z.z. ☉ of Vroege Eereprijs, V. praecox |
|
b. |
Schutbladeren aan den voet der vruchtsteeltjes heel klein, haast niet in 't oog loopend. In schaduwrijke bosschen, vooral onder beuken. Mei-Juli.
z.z.z. ♃ Bergeereprijs, V. montana |
|
| |
16
a. |
Groote (ruim 1 cM.) blauwe, geaderde bloemen met wit hart, op zeer lange stelen staande, die ver buiten de bladeren uitsteken. Zie fig. De vrucht is van boven diep, bijna rechthoekig ingesneden. Op bouwland, in tuinen en moeshoven. Maart-April en Aug.
z. ☉ of Groote Eereprijs, V. Tournefortii (=Buxbaumii) |
|
| |
| |
b. |
Kleine bloempjes op stelen, die niet veel langer zijn dan de bladeren. Zie fig. De vrucht is niet diep ingesneden. Bloemen lichtpaars of rozerood. Op bouw- en moesland. Maart-Juli en Juli-Sept.
☉ of Akkereereprijs, V. agrestis |
|
Hiervan komen nog twee zeldzame vormen voor:
c. |
Met helder blauwe of roode bloempjes en grijsachtig behaarde bladeren. z.z. Doffe Eereprijs, V. opaca |
|
d. |
Met helder blauwe of witte bloempjes en donkergroene, glanzige bladeren.
z. Gladde Eereprijs, V. polita |
|
| |
17 (1)
a. |
De middelste en bovenste bladeren zijn in drieën of vijven gespleten, als een hand met uitgespreide vingers. Zie fig. Op bouwland, vooral op leemhoudenden zandgrond. April-Juli.
z. ☉ of Driebladeereprijs, V. triphyllos |
|
|
De middelste bladeren zijn zijdelings, tot op de middennerf, gespleten. Zeer zeldzame planten. |
18 |
| |
18
a. |
Klein (minder dan 1 dM.) plantje met zeer kleine, blauwe bloempjes. Zie fig. Zandgrond, akkers.
? z.z.z. ☉ of Voorjaarseereprijs, V. verna |
|
b. |
Forsche plant (1,5-3 dM.) met bloemen van bijna 1 cM.
Zie 10b |
|
| |
Geslacht: Oogentroost, Euphrasia.
De bloemen hebben geheel het uiterlijk van lipbloemen (Labiaten). Ze worden door bijen, soms ook door vliegen bezocht. Het stuifmeel is een droog poeder, dat bij aanraking van de helmknopjes op den rug van het bezoekende insekt valt. Halfparasieten (zie blz. 837).
| |
| |
a. |
Bladeren ten hoogste tweemaal zoo lang als breed, meestal korter, met grof gezaagden rand. Bloemen wit- of roodachtig, met roode streepjes en gele vlekjes als honingmerk. Bovenlip rechtopstaand, niet kapvormig, korter dan de onderlip. Zie fig. Algemeen op grazige plaatsen. Juli-Aug.
☉ Oogentroost, Eu. officinalis |
|
Van deze soort worden twee ondersoorten onderscheiden, die elk weer in rassen kunnen gesplitst worden. Bij de kleinbloemige vormen vindt geen insektenbezoek plaats.
Bladeren veel meer lang dan breed, zaagtandjes veel verder van elkaar verwijderd. Bloemen rood, zelden wit, in de keel donkerder, alle naar denzelfden kant gekeerd. Bovenlip meer gebogen, ten minste even lang als de onderlip. Zie fig. Op bouwland, langs wegen, enz. Juli-Aug.
☉ Roode Oogentroost, Eu. Odontites
Een vorm van de strandweiden der Noord- en Oostzee met eenigszins vliezige bladeren, stompere kelktanden, iets ingesneden vruchten en bloeitijd Mei-Juni, wordt soms als afzonderlijke soort: Vroege Oogentroost (Eu. verna) onderscheiden.
| |
Geslacht: Kartelblad, Pedicularis.
De bloemen doen sterk denken aan echte Lipbloemen (Labiaten). Ze worden door hommels bezocht. Het stuifmeel is een droog poeder, dat bij het bezoeken van de bloem op den rug der insekten wordt gestrooid. Halfparasieten (zie blz. 837). Veenplanten.
a. |
Rechtopstaande, rijk vertakte stengel zonder op den grond liggende zijtakken. Bloemen schuins omhooggericht, met dicht tegen de bovenlip aanliggende onderlip. Moerassige weilanden, enz. Mei-Juli.
Moeraskartelblad, P. palustris |
|
| |
| |
b. |
Meestal verscheidene op den grond liggende zijstengels. Bloemen bijna loodrecht opgericht, met ver van de bovenlip verwijderde onderlip. Moerassige plaatsen op heiden, ook wel in bosschen. Mei-Aug. Zie fig. vorige blz. ☉ of ♃ Boschkartelblad, P. silvatica |
|
| |
Geslacht: Ratelaar, Alectorolophus.
Bestuivingsinrichting nagenoeg als bij Kartelblad (blz. 854). Halfparasieten (zie blz. 837).
a. |
Kelken en schutbladeren bleekgroen. Bovenlip der kroon met een meestal donker- of lichtpaars, zelden kleurloos tandje aan weerskanten. Stempel meestal buiten de bovenlip uitstekend. Zie fig. Weilanden, langs wegen en dijken. Mei-Aug.
☉ Groote Ratelaar, A. major |
|
Hiervan bestaat nog een zeldzame variëteit op bouw- en grasland, de Harige Ratelaar. A. hirsutus.
b. |
Kelken en schutbladeren groen, meestal op de nerven en aan de tanden roodbruin. Bovenlip der kroon aan weerskanten met een kleurloos, zelden vuilblauw tandje. Stempel niet buiten de bloem uit stekend. Zie fig. Dezelfde groeiplaatsen.
☉ Kleine Ratelaar, A. minor |
|
| |
Geslacht: Zwartkoren, Melampyrum.
Hommelbloemen met droog stuifmeel, dat op den rug der bezoekers wordt gestrooid. Halfparasieten (zie blz. 837).
a. |
Bloemen meestal twee aan twee in de oksels van groene schutbladeren. Kelktanden niet langer dan de kelkbuis. Zie fig. Kroon geel. Algemeen in bosschen, enz., op zandgrond. Juni-Sept. ☉ Hengel, M. pratense |
|
| |
| |
b. |
Bloemen in de oksels van meestal roode schutbladeren, een dichten tros vormend aan de toppen der stengels. Kelktanden veel langer dan de kelkbuis. Zie fig. Kroon rood of geel of beide. Op kleiachtig bouwland. Juni-Sept. z. ☉ Wilde Weit, M. arvense |
|
| |
Geslacht: Schubwortel, Lathraea.
Woekerplant op boomwortels, waarin zij door middel van boorworteltjes binnendringt. In den grond een dikke, vertakte wortelstok, met vleezige schubben bedekt; hieruit rijst een witachtige of bleek rozeroode bloeistengel op, met minder vleezige schubben bezet, die aan zijn top een aar van naar één zijde overhangende, tweelippige, roode of blauwachtige, donkerrood gestreepte bloemen draagt. In den grond worden ook kleistogame bloemen gevormd (die nooit opengaan en dus zichzelf bestuiven). Vroeger in Limburg gevonden, maar in latere jaren nooit meer. April-Mei.
? z.z.z. Schubwortel, L. Squamaria
| |
Aanhangsel.
Geslacht: Salpiglossis, Salpiglossis.
Op het gevoel kleverige sierplant met rijk vertakten stengel en verspreid staande, bochtig getande bladeren (de bovenste meestal gaaf). Prachtige groote, trechtervormige bloemen van allerlei kleur met donkere aderen. Zie fig. Uit Chili.
☉ Salpiglossis, S. sinuata
| |
Geslacht: Splitbloem, Schizanthus.
Sierplanten uit Z.-Amerika met tegenoverstaande, samengestelde of diep ingesneden bladeren en zeer eigenaardig gevormde bloemen, die eenigszins aan Orchideeën doen denken. Ze staan n.l. omgekeerd, zoodat de bovenlip naar beneden gericht is. Zie fig. blz. 857. De beide vrucht-
| |
| |
bare meeldraden komen bij insektenbezoek plotseling hieruit naar buiten, evenals ze bij sommige Papilionaceeën uit de kiel komen. Er zijn verscheidene soorten van, en ook bastaarden. ☉ of .
| |
Geslacht: Pantoffeltje, Calceolaria.
Van dit Z.-Amerikaansche geslacht worden verscheidene soorten (en bastaarden) in tuinen, meest als potplanten, gekweekt. Bij sommige, zooals C. pinnata en C. scabiosaefolia, is de bestuivingsinrichting bijna gelijk aan die van de Salie (blz. 886), daar de helmknoppen beweegbare hefboomen zijn, die het stuifmeel op den rug van den bezoeker strooien. Bladeren enkelvoudig of samengesteld, tegenoverstaand. Zie fig. of ♃.
| |
Geslacht: Anna Paulownaboom, Paulownia.
Sierboom uit Japan, naar onze Koningin Anna Paulowna genoemd. Bladeren tegenoverstaand, breed hartvormig, soms ingesneden. Bloemen buis-trechtervormig, blauw-rose met 2 gele strepen en bruingele vlekjes van binnen, in groote trossen bijeen, welriekend. Zie fig. Twee lange en 2 kortere meeldraden.
♄ Anna Panlownaboom, P. tomentosa (= imperialis)
| |
Geslacht: Collinsia, Collinsia.
Sierplanten uit N.-Amerika. Bladeren tegenoverstaand, enkelvoudig. Bloemen in groepjes tegenover elkaar in de bladoksels, daardoor schijnbaar in kransen om den stengel. Zie fig. blz. 858. Bloemkroon tweelippig, de stamper en de meeldraden worden door de onderlip omsloten en komen bij insektenbezoek te voorschijn, zooals ze bij vele Papilionaceeën uit de kiel komen.
a. |
Bloemstelen veel langer dan de kelk. Bloem wit, met blauwe onderlip. Fig. blz. 841. ☉ Vroege Collinsia, C. verna |
|
| |
| |
b. |
Bloemstelen korter dan de kelk. Bloemen groot (tot 2 cM.); wit met paars, veelkleurig of wit. Kelk half zoo lang als de kroon.
☉ Gewone Collinsia, C. bicolor |
|
c. |
Bloemstelen korter dan de kelk. Bloemen kleiner (niettegenstaande de lat. naam!) blauw met rood of paars. Kelk minder dan half zoo lang als de kroon.
☉ Kleine Collinsia, C. grandiflora |
|
| |
Geslacht: Schildpadbloem, Pentstemon.
Sierplanten uit Noord-Amerika. Overblijvende planten met groote, fraai gekleurde bloemen en tegenoverstaande, langwerpige bladeren. Twee lange, twee kortere meeldraden en één onvruchtbare. Er worden verscheidene soorten (en bastaarden) gekweekt, o.a.:
a. |
Bloemen scharlakenrood; kroonzoom duidelijk tweelippig met harige onderlip. Zie fig. Bladeren smal, gaafrandig. ♃ Baardige Schildpadbloem, P. barbatus (Chelone barbata) |
|
b. |
Bloemen blauwachtig; bloemkroon eenigszins klokvormig. Bladeren breed ovaal, onregelmatig getand. Zie fig. ♃ Ei-schildpadbloem, P. ovatus |
|
c. |
Bloemen verschillend gekleurd. Bloemkroon eenigszins klokvormig. Bladeren minder breed, gaafrandig. Fig. blz. 840. ☉ of ♃ Gentiaan-schildpadbloem, P. gentianoïdes |
|
| |
Geslacht: Maskerbloem, Mimulus.
Behalve de soms verwilderde soort, worden ook nog andere soorten en bastaarden als tuinplanten gekweekt, o.a.:
a. |
Bloemen scharlakenrood of oranje met donkerder vlekken en strepen. Plant kleverig. Bladeren ongesteeld, eivormig, met spitsen top en diep liggende nerven, scherp gezaagd. ♃ Roode Maskerbloem, M. cardinalis |
|
| |
| |
b. |
Bloemen verschillend gekleurd, met tal van vlekjes en stippels in verschillende vormen. Soms ook de kelk bloemkroonvormig. Zie fig. Onderste bladeren gesteeld, nerven niet zoo diep. Plant glad.
☉ of ♃ Bastaard-maskerbloem, M. hybridus |
|
c. |
Bloempjes klein, bleekgeel. Plant kleverig behaard, naar muskus riekend. Stengels niet hooger dan 2 dM. Bladeren klein, spits ovaal. Fig. vorige blz.
♃ Muskusplantje, M. moschatus |
|
Niet te verwarren met Muskuskruid, Adoxa Moschatellina, blz. 648.
| |
Geslacht: Eereprijs, Veronica.
Eenige tuinplanten van dit geslacht:
A. |
Heesters met 's winters groen blijvende bladeren. |
|
|
a. |
Bladeren omgekeerd-eivormig of langwerpig. Rozeroode of paarse bloemen in dichte trossen.
♄ Prachteereprijs, V. speciosa |
|
|
b. |
Bladeren smaller, als wilgebladeren. Witte of lichtblauwe bloemen in lange, dichte trossen.
♄ Wilgeneereprijs, V. salicifolia |
|
|
B. |
Kruiden, die 's winters boven den grond afsterven. |
|
|
c. |
Liggende stengels met opstijgende bloeitakken. Bladeren ongesteeld, zeer smal of iets breeder, met eenigszins omgeslagen rand. Zodevormend plantje met blauwe, witte of rozeroode bloempjes.
♄ Liggende Eereprijs, V. prostrata |
|
d. |
Stijve stengels, 2-3 dM. hoog. Bladeren langwerpig, de bovenste soms verspreid langs den stengel. Bloemen in lange trossen, blauw, zelden rozerood of wit. Misschien vroeger eens in 't wild gevonden. |
|
e-i. |
Zie volgende blz. ♃ Aar-eereprijs, V. spicata |
|
| |
| |
e. |
Uitgespreide stengels, niet hooger dan 1 dM. Bladeren zilvergrijs, langwerpig. Bloemen blauw of wit, in trossen. Kelk wollig behaard.
♃ Grijze Eereprijs, V. incana |
|
|
f. |
Rechtopstaande stengels, 3-6 dM. hoog. Bladeren gaaf of weinig ingesneden. Bloemen bleekblauw met donkerder aderen, in trossen, die aan hun top iets overhangen. ♃ Gentiaaneereprijs, V. gentianoïdes |
|
|
g. |
Stengels als de vorige soort. Bladeren ten deele diep, tot op de middennerf ingesneden. Bloemen blauw of wit, in lange trossen, die meestal in groepen aan de stengeltoppen staan.
♃ Ingesneden Eereprijs, V. incisa |
|
|
h. |
Stengel soms meer dan 1 M. hoog. Bladeren in kransen van 4 tot 6 om den stengel staande. Bloemen wit of vleeschkleurig, met lange (5 mM.) kroonbuis; trossen meestal in groepen aan de stengeltoppen.
♃ Virginische Eereprijs, V. virginica |
|
i. |
Evenzoo, maar met 5- tot 9-tallige bladerkransen en blauwe of witte bloemen.
♃ Siberische Eereprijs, V. sibirica |
|
| |
Geslacht: Maurandia, Maurandia.
Slingerplant, die zich ook met haar bladstelen vasthecht. Bladeren verspreid aan den stengel, breed driehoekig, hart- of spiesvormig (zie fig). Bloemkroon tweelippig, donker paarsblauw of wit. Uit Mexico.
Barclay's Maurandia, M. Barclayana
| |
| |
|
|