| |
Vergroeidbladige bloemkroon.
78 (39)
a. |
Bladeren samengesteld uit kleinere blaadjes, zie fig. |
79 |
b. |
Bladeren enkelvoudig, soms wel meer of minder diep ingesneden. |
80 |
| |
| |
| |
| |
80
a. |
Ieder bloempje bevat 4 of minder of geen meeldraden. |
81 |
b. |
Er zijn 5 of meer meeldraden. |
83 |
| |
| |
82
a. |
Alleenstaande, rose bloempjes. Plantje niet grooter dan 5 cM. Blaadjes duidelijk gesteeld. Zie fig.
Helmkruidfamilie, blz. 847, Slijkgroen |
|
b. |
Alleenstaande, witte bloempjes. Plantje even klein, maar met ongesteelde, korte, eironde blaadjes.
Sleutelbloemfamilie, blz. 786, Dwergbloem |
|
c. |
Alleenstaande, groenige bloempjes en lange, smalle blaadjes zonder steel, of wel de bloempjes zitten dicht opeen op den top van lange, bladerlooze stengels en vormen met elkaar één enkele massa. Fig. blz. 36.
Blz. 909, Weegbreefamilie |
|
d. |
Blauwe of paarse bloemen. Zie 84c. |
|
| |
83 (80)
a. |
De bladeren zijn ruw op het gevoel, prikkelig door korte, stijve haren; is dit soms niet het geval, dan zijn toch de bloemtrossen aan hun top, waar de bloemknoppen zitten, omgekruld of opgerold, of anders zitten er (zie fig.) boven of tusschen de helmknoppen der meeldraden kroonschubben, d.z. 5 knobbeltjes of haar- |
|
| |
| |
|
bosjes of tandvormige aanhangsels op de bloemkroon. Het vruchtbeginsel bestaat, behalve bij de z.z.z. Heliotroop (fig. hiernaast) uit 4 gelijke stukken (later een vierdeelige splitvrucht), zie fig. A.
Blz. 818, Familie der Ruwbladigen |
|
b. |
Niet al deze bijzonderheden. Vruchtbeginsel en vrucht zijn in elk geval niet vierdeelig. |
84 |
| |
| |
85
a. |
De bladeren zijn smal als van gras, vele malen meer lang dan breed. Bloempjes dicht opeen, aan 't eind van een algemeenen bloeistengel.
Strandkruidfamilie, blz. 792, Engelsch Gras |
|
b. |
Bladeren wel lang en smal en spits, maar de bloemen zitten elk afzonderlijk; ze zijn blauw of wit, zelden rood. Blz. 570, Vlasfamilie |
|
c. |
Bladeren niet op grasblad gelijkend en ook niet lang en smal. |
86 |
| |
86
a. |
Bloemen samengedrongen tot een groote, cylindervormige knots of aan 't eind van een langen, rechtopstaanden stengel; alle 5, of 3 van de 5 meeldraden met lange wolharen bezet, zie de figuren boven rechts.
Helmkruidfamilie, blz. 842, Toorts |
|
b. |
Bloemen òf alleenstaand, òf in losse trossen, òf wel aan afgeplatte stelen; meeldraden niet langharig. |
87 |
| |
| |
| |
| |
88
a. |
Groote bloemen op nagenoeg onbebladerde, lange stelen, of een vertakte tros van heel kleine, witte bloempjes. Bij de eerste alleen wortelbladeren, bij de kleine bloemen in den regel ook een paar blaadjes aan den bloeistengel. Blz. 782, Sleutelbloemfamilie |
|
b. |
Altijd bladeren langs de bloeistengels. Als de plant bloeit, is er in den regel geen wortelrozet meer aanwezig. Blz. 807, Nachtschadefamilie |
|
| |
Bloemdek.
89 (38)
a. |
De stengel, die een of meer bloemen draagt, is geheel en al onbebladerd. |
90 |
b. |
Er zitten minstens eenige blaadjes aan den stengel. |
92 |
| |
90
a. |
Aan het eind van den bloeistengel bevindt zich slechts één bloem. |
91 |
b. |
Aan 't eind van den bloeistengel bevinden zich vele bloemen, dicht opeen. Fig. hierboven, links.
Blz. 909, Weegbreefamilie |
|
c. |
De bloempjes zijn ongesteeld langs den vleezigen, bladerloozen stengel gezeten. Zie fig.
Ganzevoetfamilie, blz. 383, Zeekraal |
|
| |
91
| |
| |
| |
92 (89)
a. |
Bij het doorbreken vloeit uit stengel en bladeren wit melksap. Uit de oudere bloemen hangt een bolletje. Zie No. 22a op blz. 23. |
|
b. |
Geen wit melksap en geen bolletje uit de bloem hangend. |
93 |
| |
93
a. |
Bloempjes met duidelijke, heldere kleur en met meer dan tien meeldraden. Blz. 449, Ranonkelfamilie |
|
b. |
Bloempjes groen, geel of bruinachtig, soms rood of helder wit, maar dan toch met minder dan tien meeldraden. |
94 |
| |
94
a. |
Bladeren enkelvoudig, geheel gaaf of wel ingesneden, maar niet samengesteld. |
97 |
b. |
Alle of tenminste de onderste bladeren der plant samengesteld uit kleinere blaadjes. Zie fig. blz. 33. |
95 |
| |
95
a. |
Alleen één of twee smalle slipjes aan den voet van het grootere blad. Fig. hiernaast.
Duizendknoopfamilie, blz. 401, Zuring |
|
b. |
Duidelijk samengestelde bladeren, althans onder aan de plant. |
96 |
| |
| |
97 (94)
a. |
Waar een blad aan den stengel bevestigd is (aan |
|
| |
| |
|
den knoop) of waar het steeltje van een bloempje ontspringt, bevindt zich een vliezig kokertje.
Blz. 399, Duizendknoopfamilie |
|
b. |
Er is geen duidelijk vliezig kokertje aan de knoopen. |
98 |
| |
| |
| |
100 (98 of 99)
a. |
Gele schilfertjes boven rondachtige, behaarde bladeren hierop liggen de gele bloemen. Zie fig.
Steenbreekfamilie, blz. 647, Goudveil |
|
b. |
Geplooide bladeren met een langen, vertakten tros van geelgroene bloemen, òf ingesneden bladeren met 2 steunblaadjes aan hun voet, waartusschen de groenige bloempjes zitten. Zie fig.
Rozenfamilie, blz. 692, Leeuweklauw |
|
c. |
Anders gevormde planten. |
101 |
| |
101
a. |
Lange, meestal vertakte, rechtopstaande trossen van groene of roodachtige bloempjes, die elk aan een zeer dun steeltje omlaag hangen (zie fig. Schapezuring, vorige blz.); hangen ze niet, dan is de plant een moerasplant. Blz. 399, Duizendknoopfamilie |
|
b. |
Geen rechtopstaande trossen van hangende bloempjes en geen moerasplant. |
102 |
| |
| |
| |
| |
103
a. |
De bloembladeren bestaan uit 6-8 spitse, droogvliezige blaadjes. De vruchtjes zijn gekroond door de drie blijvende stijlen, maar worden niet door een blijvend bloemdek geheel omsloten. Zie fig.
Blz. 394, Amarantenfamilie |
|
b. |
De bloembladeren bestaan uit 2-5 niet droge, en evenmin vliezige blaadjes; na den bloei sluiten ze de vruchtjes geheel in. Zie fig.
Blz. 380, Ganzevoetfamilie |
|
| |
| |
| |
| |
|
|