| |
Alzijdig symmetrische bloemen van tweezaadlobbige planten.
38
a. |
De bloem heeft kelk en bloemkroon beide. Ook den knop bekijken, want de kelk valt soms vroeg af! |
39 |
b. |
Er is maar één krans van bloembladeren, of kelk en bloemkroon hebben, op onbeduidende vlekjes na, dezelfde kleur. Dit bloemdek is dikwijls zeer klein; ook kan het reeds vroeg afgevallen zijn. Zie blz. 36, No. |
89 |
| |
| |
| |
39
a. |
De bloemkroon bestaat uit drie of meer losse blaadjes. |
40 |
b. |
De blaadjes, waaruit de bloemkroon bestaat, vormen één geheel (vergroeidbladige bloemkroon); wanneer de bloem uitgebloeid raakt, of ook reeds bij het onderzoek, laat die bloemkroon als één stuk los. Zie fig. als voorbeelden. |
Zie bl. 33, No. 78 |
| |
40
a. |
Bloemkroon geel. |
41 |
b. |
Bloemkroon rood, soms bijna bruin of paarsrood. |
50 |
c. |
Bloemkroon niet geel of rood, maar anders van kleur. |
Zie blz. 30, No. 60 |
| |
Bloemen geel.
41
a. |
De bloem bevat tien of minder dan tien meeldraden. |
42 |
b. |
Het aantal meeldraden is grooter dan tien. |
46 |
| |
42
a. |
De bladeren zijn samengesteld uit kleinere blaadjes. |
43 |
b. |
De bladeren zijn enkelvoudig, er staan dus ook niet drie blaadjes bijeen, zooals bij klaverblad. Zie fig. |
44 |
| |
| |
44
| |
| |
| |
| |
46 (41)
a. |
De bloemkroon bestaat uit vier, de kelk uit twee blaadjes (te onderzoeken aan nog niet geopende bloemen, daar die laatstgenoemde blaadjes gauw afvallen.)
Blz. 473, Papaverfamilie |
|
b. |
De kelk bestaat uit 3 of meer blaadjes. |
47 |
| |
47
a. |
Er is slechts één stamper. |
48 |
b. |
Er zijn vele stampertjes; deze zitten dicht opeen, tot een kogeltje of buitje vereenigd, of ze schuilen diep in den hollen bodem van de bloem. |
49 |
| |
| |
49
a. |
De kelkblaadjes hangen min of meer met elkaar samen. Er zijn er tweemaal zooveel als er kroonbladeren zijn, of anders zijn ze met talrijke haakjes bezet. De meeldraden staan op den kelkrand; bij het wegnemen van den kelk gaan ze mee. Zie de figuren.
Blz. 683, Rozenfamilie |
|
b. |
Kelkblaadjes onderling los, 5 of minder in getal, niet met haakjes bezet. De meeldraden staan spiraalsgewijs langs een voortzetting van den bloemsteel; bij het wegnemen van den kelk blijven ze voor 't meerendeel zitten. Zie de figuren. Blz. 449, Ranonkelfamilie |
|
| |
| |
| |
Bloemen rood, bruin- of paarsrood.
50 (40)
a. |
De talrijke meeldraden zijn over een groot deel van hun lengte met elkaar vergroeid tot een kokertje. Zie fig. volgende blz. Blz. 550, Kaasjeskruidfamilie |
|
b. |
Meeldraden geheel vrij, of alleen even aan hun voet saamgegroeid. |
51 |
| |
51
a. |
Er zijn 12 of minder dan 12 meeldraden. |
52 |
b. |
Er zijn meer dan 12 meeldraden. |
57 |
| |
52
a. |
Iedere bloem bevat 6 lange en 6 korte meeldraden en één stamper. Blz. 676, Kattestaartfamilie |
|
b. |
Het aantal meeldraden is minder dan 12 of, zijn er wel 12, dan heeft de bloem 6 stampers. |
53 |
| |
| |
54
a. |
Bladeren verdeeld; diep ingesneden of uit kleinere blaadjes bestaande. |
55 |
b. |
Bladeren onverdeeld. |
56 |
| |
| |
56
| |
| |
| |
57 (51)
a. |
Twee, soms eenigszins verbonden kelkblaadjes (aan nog niet geopende bloemen te onderzoeken, want bij 't opengaan der bloem vallen zo af) of ze zijn niet meer aanwezig. Blz. 473, Papaverfamilie |
|
b. |
Drie of meer kelkblaadjes, die niet zóó licht afvallen. |
58 |
| |
| |
59
a. |
De kelk is bruinrood en bestaat uit 5 breede en 5 smalle slippen, of wel hij is groen en 5-slippig, maar dan is de stengel hoogerop bezet met stijve, knopjes dragende borstels of, althans onderaan, met stekels. Zie de figuren als voorbeeld. Blz. 683, Rozenfamilie |
|
b. |
De kelk is niet bruinrood; hij bestaat uit minder dan 10 bladeren en de stengel is niet borstelig of stekelig. Zie fig. als voorbeeld. Blz. 449, Ranonkelfamilie |
|
| |
Bloemen anders dan geel, rood, bruin- of paarsrood
60 (40)
a. |
De talrijke meeldraden zijn over een groot deel hunner lengte vergroeid tot een kokertje. Zie fig.
Blz. 550, Kaasjeskruidfamilie |
|
b. |
De meeldraden zijn geheel vrij of alleen even aan hun voet saamgegroeid; in 't laatste geval zijn er niet meer dan 10, in 't eerste kunnen er meer zijn. |
61 |
| |
| |
| |
61
a. |
Het aantal meeldraden is tien of minder. |
2 |
b. |
Er zijn meer dan 10 meeldraden. |
73 |
| |
| |
| |
64
a. |
De onderste bladeren vormen een wortelrozet: ze schijnen dicht bij elkaar uit den grond te komen. |
65 |
b. |
Geen wortelrozet aanwezig. |
70 |
| |
65
a. |
Bladeren bezet met groote, kleverige klierharen (zie fig.); bloeistengel onbebladerd. Blz. 537, Zonnedauwfamilie |
|
b. |
Geen groote klierharen of, zoo er al duidelijke klierharen te zien zijn, dan is de bloeistengel toch bebladerd. |
66 |
| |
66
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
| |
72
| |
| |
| |
73 (61)
a. |
Kelk 2-bladig; te onderzoeken bij nog niet geopende bloemen, daar de kelk bij't opengaan der bloem afvalt.
Papaverfamilie, blz. 474, Klaproos |
|
b. |
Kelk 3-, 4- of 5-bladig. |
74 |
| |
| |
75
a. |
Elk blad is samengesteld uit 3 blaadjes.
Blz. 683, Rozenfamilie |
|
b. |
Bladeren enkelvoudig of uit meer dan 3 blaadjes samengesteld, tenminste de lager staande. |
76 |
| |
76
a. |
Bloemen grooter, meestal veel grooter dan 1 cM., alleenstaande of weinig bijeen. Blz. 449, Ranonkelfamilie |
|
b. |
Bloemen kleiner dan 1 cM., in trossen of pluimen bijeen. |
77 |
| |
|
|