Geïllustreerde flora van Nederland
(1909)–Eli Heimans, Hein Willems Heinsius, Jac. P. Thijsse– Auteursrecht onbekendHandleiding voor het bepalen van de naam der in Nederland in het wild groeiende en verbouwde gewassen en van een groot aantal sierplanten
Bladeren kruiswijs
|
a. | De bloemen lijken, wat den vorm betreft, op paardebloemen of meer nog op groote margrieten, op madeliefjes, of op madeliefjes zonder den witten stralenkrans. Figuren hiernaast. Blz. 979, Familie der Composieten | |
b. | Niet zulke Composieten of voor u twijfelachtig. | 2 |
2
a. | Op een lang steeltje een kubusje van groene bloempjes, elk met 8 of 10 meeldraden en diep ingesneden of samengestelde bladeren, zie fig. volgende blz.
Steenbreekfamilie, blz. 648, Muskuskruid |
|
b. | Kleine vierslippige, blauwe, roodachtige of witte bloempjes, die licht uitvallen, elk met 2 meeldraden en 1 stijl, zie fig. volgende blz.
Helmkruidfamilie, blz. 848, Eereprijs |
|
c. | Kleine bloempjes, wit met roode puntjes binnenin, 2 meeldraden met helmknoppen. Zie fig. blz. 878 en 879.
Familie der Lipbloemen, blz. 885, Wolfspoot |
|
d. | Anders gevormde planten. | 3 |
3
a. | De kruiswijs geplaatste bladeren zoo diep ingesneden, dat ze samengesteld zijn, of schijnen te zijn, uit een aantal blaadjes. Deze kunnen òf aan den top van den gemeenschappelijken bladsteel samenkomen (zie fig. hierbeneden), òf rechts en links van den hoofdsteel van 't blad zijn geplaatst (fig. volgende blz.). Bij twijfel op de middelste bladeren letten. | 4 |
b. | Bladeren met gaven rand of niet zóó diep ingesneden. | 10 |
4
a. | De samengestelde bladeren bestaan uit blaadjes, die aan den top van den bladsteel samenkomen. Fig. beneden. | 5 |
b. | De blaadjes zitten aan weerszijden van den bladsteel of de bladeren zijn alleen maar diep ingesneden. | 6 |
5
a. | Groote, handlange bladeren en lila of roodachtig witte bloempjes dicht bijeen, tot een lossen, half bolvormigen of platten tros vereenigd. Zie fig.
Familie der Composieten, blz. 1011, Leverkruid |
|
b. | Groote bladeren en groenachtige bloempjes in de bladhoeken of aan lange, dunne stelen. Zie fig.
Brandnetelfamilie, blz. 375, Hennep |
6
a. | De bloemen hebben den vorm van een leeuwenbekje, of van een onderlip al of niet met een bovenlip. Fig. blz. 53. | 7 |
b. | Stervormige, regelmatige of bijna regelmatige 4- of 5-slippige bloemkroon, soms gespoord. Fig. blz. 51. | 8 |
7
a. | Groote, gele of roodachtige bloemen, aan den top van den stengel of twee aan twee in de bladhoeken. (Fig. bl. 53 Kartelbl. en Hengel). Blz. 837, Helmkruidfamilie |
b. | Kleine bloempjes met ver uitstekende meeldraden, in kransen om den stengel. Blz. 875, Familie der Lipbloemen | |
c. | Bleekpaarse, 5-slippige bloempjes langs lange dunne stengels. Zie fig. IJzerhardfamilie, blz. 907, IJzerhard | |
d. | Bloempjes in korfjes op de stengeltoppen. Zie 8b. |
8
a. | Een massa kleine bloemen vereenigd tot een platten tros, daaronder geen krans van groene bladeren, die de samengestelde bloem bijeenhoudt, zooals bij de Composieten. | 9 |
b. | Vele kleine bloemen, in een dicht trosje (korfje) bijeen; onder deze samengestelde bloem een krans van smalle of breede omwindselblaadjes. Zie fig. vorige blz.
Blz. 973, Kaardenfamilie |
9
a. | Bladeren samengesteld uit vijf of zeven breede blaadjes; 5 meeldraden in elke bloem. Zie fig.
Kamperfoeliefamilie, blz. 963, Vlier |
|
b. | 2 of 3 of in 't geheel geen meeldraden (stamperbloemen). Zie fig. Blz. 970, Valeriaanfamilie |
10 (3)
a. | De bloem heeft twee witte of rozeroode kroonblaadjes en twee meeldraden. Zie fig. volgende blz.
Teunisbloemfamilie, blz. 663, Heksenkruid |
|
b. | Niet zoo'n bloem, dus geen Heksenkruid. | 11 |
11
a. | De bloemkroon draagt duidelijk een onderlip, al of niet met een bovenlip. Zie vele der figuren op blz. 53. | 12 |
b. | Geen duidelijke boven- of onderlip te onderscheiden; de bloemkroon is anders gevormd: ze heeft gelijke of bijna gelijke blaadjes of kroonslippen, of is heel onduidelijk, soms ontbrekend. | 21 |
12
a. | Gele bloemen, soms rood aangeloopen of met anders gekleurde vlekjes. | 13 |
b. | Anders gekleurde bloemkroon. | 16 |
13
a. | De bloemkroon is geheel gesloten door een welving van de onderlip. Zie fig. hierbeneden.
Blz. 837, Helmkruidfamilie |
|
b. | De bloem is althans zoo ver open, dat een stempel eruit kan steken of iets van meeldraden te zien is. Zie fig. volgende blz. | 14 |
14
a. | Een breede, zakvormige kelk met korte slippen omsluit het onderste van de bloemkroon. Meestal een paars of blauw puntje aan de bovenlip. Zie fig. volgende blz. Helmkruidfamilie, blz. 855, Ratelaar | |
b. | Niet zulk een zakvormige kelk. | 15 |
15
a. | De bovenlip heeft rondom een rand en in 't midden een vouw (fig. Hengel, blz. 53). Bloemen vaak paarsrood aangeloopen. Helmkruidfamilie, blz. 855, Zwartkoren | |
b. | De bovenlip niet aldus omrand of ‘gekield’; of de bovenlip ontbreekt. Blz. 875, Familie der Lipbloemen |
16 (12)
a. | Bloemkroon geheel gesloten door een welving van de onderlip. Fig. hiernaast.
Helmkruidfamilie, blz. 844, Vlasleeuwenbek |
|
b. | Bloemkroon half of geheel open, meeldraden of stamper te zien. | 17 |
17
a. | Bloemen op lange stelen; een of twee in een bladhoek. Zie fig. Helmkruidfamilie, blz. 847, Genadekruid | |
b. | Bloemen in trossen aan den top of in kransen om den stengel in de bladhoeken. | 18 |
18
a. | Lang gesteelde, losse bloemtrossen van groen met rood-bruine bloemen. Zie fig.
Helmkruidfamilie, blz. 846, Helmkruid |
|
b. | Ongesteelde of bijna ongesteelde bloemen aan den top of in kransen in de bladhoeken. | 19 |
19
a. | Roodachtige, zelden witte bloempjes, ongesteeld in een tros aan den top, alle naar één zijde gekeerd. Fig. blz. 54.
Helmkruidfamilie, blz. 853, Roode Oogentroost |
|
b. | Niet zulke eenzijdige trossen. | 20 |
20
a. | Fijne witte bloempjes met paarse streepjes en een gele vlek. Onderlip in zessen gespleten (fig. volgende blz.). Ongesteelde blaadjes met een tiental tanden. Vruchtbeginsel niet in vieren gespleten. Zie fig. hier vlak naast. Helmkruidfamilie, blz. 853, Oogentroost | |
b. | Anders gevormde bloemen met boven- en onderlip. Vruchtbeginsel in vieren gespleten. Fig. hiernaast.
Blz. 875, Familie der Labiaten of Lipbloemen |
21 (11)
a. | Bloempjes heel klein en daarbij groen, geelgroen of vliezig (met het bloote oog dikwijls niet, met de loep nauwelijks als bloem te onderscheiden). | 49 |
b. | Bloemen klein of groot, maar niet groen of vliezig, dicht opeengedrongen of los van elkaar. | 22 |
22
a. | De 2 bovenste tegenoverstaande stengelbladeren onder de kleine, witte bloempjes tot een schotel saamgegroeid. Zie fig.
Posteleinfamilie, blz. 436, Winterpostelein |
|
b. | Ook de lagere stengelbladeren meer of minder saamgegroeid. Bloemen geel, kelk en kroon 8-slippig. Zie fig.
Gentiaanfamilie, blz. 923, Bitterling |
|
c. | Geen saamgegroeide bladeren, bloemdeelen niet 8-slippig. | 23 |
23
a. | Bloemen geel. | 24 |
b. | Bloemen niet geel. | 33 |
24
a. | Stengel en soms ook de bladeren met stekels bezet.
Blz. 973, Kaardenfamilie |
|
b. | Stengel niet stekelig, glad of hoogsten ruwharig. | 25 |
25
a. | Op geelachtige bladschijfjes zitten bijna ongesteelde bloempjes. | 26 |
b. | Niet zulke gele bladschijfjes onder de bloem. | 27 |
26
a. | Er hangt een bolletje uit sommige van de bloemen neer. Wit melksap. Fig. hiernaast.
Wolfsmelkfamilie blz. 600, Wolfsmelk |
|
b. | Geen bolletje uit de bloem hangend. Geen melksap. Zie fig. blz. 61. Steenbreekfamilie, blz. 647, Goudveil |
27
a. | Zeer kleine gele, bijna ongesteelde bloempjes, hoog- |
stens 3 in een bladhoek, met 8 of meer meeldraden; een stamper met vier stempels. Zie fig.
Posteleinfamilie, blz. 436, Postelein |
||
b. | Zeer kleine (1-2 m.M.) gele bloempjes alleenstaande op den top van een fijn stengeltje. Zie fig.
Gentiaanfamilie, blz. 924, Draadgentiaan |
|
c. | Grootere gele bloemen. | 28 |
28
a. | De kroonbladeren niet of bijna niet vergroeid; de geopende bloemen dus plat of komvormig uitgespreid. | 29 |
b. | De kroonbladeren tot een buis of beker vergroeid, dus met kleine slippen. | 32 |
29
a. | Vier groote, gele bloembladeren, 8 meeldraden.
Teunisbloemfamilie, blz. 664, Teunisbloem |
|
b. | Minstens vijf kroonbladeren. | 30 |
30
a. | Meeldraden in groot aantal. | 31 |
b. | Meeldraden niet meer dan 10.
Sleutelbloemfamilie, blz. 784, Wederik |
31
a. | Meeldraden in 3 bundels vereenigd, 3 stijlen. Zie fig.
Hertshooifamilie, blz. 540, Hertshooi |
|
b. | Meeldraden tot aan den voet afzonderlijk, één stijl. Zie fig. Zonneroosjesfamilie, blz. 539, Zonneroosje |
32 (28)
a. | De bloemkroon is een urntje met 5 slippen. Zie fig.
Helmkruidfamilie, blz. 846, Voorjaars-Helmkruid |
|
b. | Geen urntje; bloemkroon met vier slipjes.
Blz. 875, Familie der Lipbloemen |
33 (23)
a. | Twee meeldraden, één stijl en stempel en een vierslippige, mooi blauwe, roodachtige of bleeke, licht afvallende bloemkroon. Fig. blz. 50.
Helmkruidfamilie, blz. 848, Eereprijs |
|
b. | Meer dan twee meeldraden, of het is door de kleinheid of de onvolkomenheid van de bloem moeilijk uit te maken. | 34 |
34
a. | Kleine bloemen, dicht opeen en ondersteund door meer dan twee blaadjes, die een omwindsel vormen, zoodat ze tot een platte of halfbolvormige, samengestelde bloem zijn vereenigd, (bij een sierplant zijn ze soms gespoord). | 35 |
b. | Geen platte tros met omwindsel. | 36 |
35
a. | Heel kleine blauwe (soms witte) bloempjes met 5 slipjes, gedoken in de groene omwindselbladeren, of grooter, rood en gespoord. Zie fig. Blz. 970, Valeriaanfamilie | |
b. | Lila, blauwe, gele of witte bloemen. De omwindselblaadjes steken niet ver voorbij de samengestelde bloem uit. Zie fig. als voorbeeld. Blz. 973, Kaardenfamilie |
36
a. | De bloemkroon bestaat uit afzonderlijke losse blaadjes of er is alleen een (groene) kelk. | 37 |
b. | De bloemkroon bestaat uit een lange of korte buis of ring met één of meer slippen, of wel er is alleen een gekleurde (niet-groene) kelk. Bij twijfel ook onder 37 zoeken. | 40 |
37
a. | Een langwerpige dichte tros (aar) van groote paarsroode, ongesteelde bloemen in kransen om den steel. |
De bloemen hebben 6 kroonbladeren, enkele soms meer of minder. Zie fig.
Kattestaartfamilie, blz. 677, Kattestaart |
||
b. | Niet zulk een tros van zesbladige bloemen. | 38 |
38
a. | Roode of bleekrose, paarse of bonte bloemen met 4 kroonbladeren, 8 meeldraden en een vierdeeligen of knotsvormigen stempel.
Blz. 661, Teunisbloemfamilie |
|
b. | Anders gevormde bloemen. | 39 |
39
a. | Heel kleine witte bloempjes met een geel hartje, 5 dunne kelkblaadjes, 5 kroonblaadjes, 5 meeldraden; of zonder geel hartje, maar dan met afzonderlijke, ingesneden kelkblaadjes, zie fig. Blz. 570, Vlasfamilie | |
b. | Bloemen niet wit met geel hartje van vijf vlekjes binnen in het bloempje; afzonderlijke, niet ingesneden kelkbladeren. Zie fig. als voorbeeld. Zie eerst Gipskruid, blz. 417, en dan: Blz. 425, Sterremuurfamilie | |
c. | Evenzoo, maar kelkbladeren tot een buis of klok met elkaar vergroeid. Zie fig. als voorbeeld.
Blz. 415, Anjerfamilie |
40 (36)
a. | Elke bloem heeft een eigen steeltje, dat ongeveer zoo lang is als of langer dan de bloem zelf. (Zie fig. hiernaast als voorbeeld.) | 41 |
b. | De bloempjes zelf zoo goed als zonder steeltje, samen bevestigd op den top van den bloeistengel of in de bladhoeken (zie de figuren op blz. 59). | 45 |
41
a. | Bloemen klein en wit, of wel groot en oranje of vleeschkleurig; geen duidelijke meeldraden of stamper te vinden. Blz. 930, Zijdeplantfamilie | |
b. | Niet zulke vreemd gevormde bloemen. | 42 |
42
a. | Vuurroode of rozeroode bloempjes alleen of bij paren in de bladoksels. Bladrand gaaf. Fig. beneden.
Sleutelbloemfamilie, blz. 785, Guichelheil |
|
b. | Rozeroode bloemen vele bijeen op den top der stengels.
Gentiaanfamilie, blz. 924, Duizendguldenkruid |
|
c. | Anders gekleurde bloemen. | 43 |
43
a. | De bloemzoom is groot (als een gulden), stervormig uitgespreid, helder paars, blauw met wit of geheel wit. Leerachtig blad.
Maagdepalmfamilie, blz. 928, Maagdepalm |
|
b. | De bloemzoom bestaat uit vier of vijf eenigszins ongelijke slippen. Bloem rood of geelachtig, soms met paarse vlekjes. Getande bladeren. Zie fig.
Helmkruidfamilie, blz. 847, Genadekruid |
|
c. | Anders gevormde bloemen en bladeren. | 44 |
44
a. | De bloemzoom bestaat uit 4 of 5 slippen; groote, klokvormige bloemen, blauw of wit. Vruchtstelen niet gekromd. Fig. blz. 59. Blz. 920, Gentiaanfamilie | |
b. | Bloempjes niet grooter dan een dubbeltje, blauw of wit; kroon vlak uitgespreid, 5-slippig. Vruchtsteeltjes gekromd. Fig. hiernaast. Zie 42a. | |
c. | Kleine witte bloempjes met 5 slippen en met een geel hartje (fig. blz. 57). Vlasfamilie, blz. 570, Purgeervlas |
45 (40)
a. | Bloemen vele bijeen in kransen om de vierkante stengels en bovendien soms als een bol op den stengeltop (vier kroonslipjes, vier meeldraden, vierdeelig vruchtbeginsel). Blz. 875, Familie der Lipbloemen | |
b. | Bloemen niet in kransen. | 46 |
46
a. | Bloempjes lila, langs den zeer langen, dunnen bloeistengel gezeten; bloemkroon eenigszins ongelijk 4-slippig. Zie fig. blz. 51. Verbenafamilie, blz. 907, IJzerhard | |
b. | Bloemen niet langs lange, dunne bloeistengels. | 47 |
47
a. | Groote klokjes met 4 of 5 kleine, spitse slipjes, blauw of paars (zelden wit), rechtopstaande in de bladhoeken en langs het boveneind van den stengel. Zie fig. als voorbeeld. Gentiaanfamilie, blz. 923, Gentiaan | |
b. | Heel kleine rose of blauw met witte bloempjes alleenstaande in de bladoksels. | 48 |
48
a. | Kleine blauwe bloempjes, bladeren ruw behaard, kelk na den bloei groot en spits getand. Zie fig.
Familie der Ruwbladigen, blz. 823, Scherpkruid |
|
b. | Kleine rose bloempjes in de bladoksels. Bladeren onbehaard. Zie fig. Sleutelbloemfamilie, blz. 788, Melkkruid |
49 (21)
a. | Hoog opschietende planten. | 50 |
b. | Zeer lage, plat of bijna plat op den bodem liggende of voortkruipende plantjes, alleen de bloeistengel schiet soms iets op. | 57 |
50
a. | Uit sommige bloemen hangt een bolletje neer (fig. blz. 54); bij het doorbreken vloeit uit de plant wit melksap. Wolfsmelkfamilie, blz. 600, Wolfsmelk | |
b. | Geen bolletje uit de bloem. | 51 |
51
a. | De plant woekert op boomen. Zie fig.
Vogellijmfamilie, blz. 771, Vogellijm |
|
b. | Geen woekerplant op boomen. | 52 |
52
a. | Brandharen over de oppervlakte van bladeren en stengels. Duidelijk vierkante stengels en hangende, lange trossen van groene bloemen met 4 meeldraden en een stamper of een van beide. Zie fig.
Brandnetelfamilie, blz. 374, Brandnetel |
|
b. | Geen brandharen en ook geen duidelijk vierkante stengels. | 53 |
53
a. | Gesteelde bladeren met gezaagden of gekartelden rand; meeldraadbloempjes met 8 meeldraden en 3 groene blaadjes, stamperbloemen op lange stelen van dezelfde of van andere planten. Zie fig.
Wolfsmelkfamilie, blz. 604, Bingelkruid |
|
b. | Gave bladeren, ongesteeld of in den vorm van lepeltjes. | 54 |
54
a. | Groote strandplant, dichte kluwens van zeer kleine, groene bloempjes. Zie fig. hierboven.
Ganzevoetfamilie, blz. 391, Zeemelde |
|
b. | Geen plant van 't zeestrand met zulke groene bloemkluwens. | 55 |
55
a. | Bladeren zeer lang en smal, grasachtig. Bloempjes in dichte, lang gesteelde, korte aren. Fig. blz. 107.
Weegbreefamilie, blz. 910, Weegbree |
|
b. | Bladeren minder dan 10 maal zoo lang als breed. | 56 |
56
a. | Landplant op zandgrond met groengele bloempjes, talrijk aan de stengeltoppen; ze hebben òf 10 meeldraden, òf een stamper met 3 stijlen. Fig. vorige blz.
Anjerfamilie, blz. 420, Geoorde Silene |
|
b. | Landvormen van een waterplant met doorschijnende stengels; in de bladoksels zeer kleine bloempjes met 3 of meer meeldraden en 3 of 4 korte stijltjes. Zie fig.
Elatinefamilie, blz. 545, Elatine |
|
c. | Landvorm van een waterplant met groenen, niet doorschijnenden stengel; zeer kleine bloempjes, meest met 1 meeldraad of 2 lange stijlen. Zie fig.
Sterrekroosfamilie, blz. 607, Sterrekroos |
57 (49)
a. | Gele schijfjes onder de groene bloemen, ronde of halfronde bladeren, met rechtopstaande haartjes bezet. Zie fig. Steenbreekfamilie, blz. 647, z.z.z. Goudveil | |
b. | Geen ronde bladeren. | 58 |
58
a. | Blaadjes, althans de bovenste, ongeveer 1 cM., met een lepelvormige schijf en breeden steel. Zie 56b en c. | |
b. | Niet zulke lepelvormige, gesteelde bladeren | 59 |
59
a. | Elk kelkblaadje is in eenige spitse slipjes verdeeld. Zie fig. Vlasfamilie, blz. 571, Dwergvlas | |
b. | Kelkblaadjes niet ingesneden.
Blz. 425, Sterremuurfamilie |
Aanteekeningen.