| |
| |
| |
Duizendknoopfamilie.
Polygonaceeën, Polygonaceae.
Niettegenstaande de kleinheid der bloemen, behoort deze familie tot de gemakkelijk herkenbare: door den duidelijk geleden, vaak van vele dikke knoopen voorzienen stengel en door het vliezige kokertje, dat dien stengel omgeeft, overal waar er een blad aan bevestigd is. Zie fig. k. Slechts in enkele gevallen is dit kenmerk niet duidelijk, daar het kokertje heel smal is; ook kan het wel eens ingesneden of achterover omgeslagen zijn.
De bloempjes hebben een enkelvoudig bloemdek, meest groen of roodachtig, soms wit van kleur, en òf stamper en meeldraden, òf alleen één van beide.
Bij vele soorten staan de bloemen dicht bijeen en loopen daardoor goed in het oog; ook scheiden zij veelal rijkelijk honing af en worden dan druk door insekten bezocht. Andere daarentegen hebben windbloemen.
Gevleugelde vruchtjes, die door den wind verspreid worden, komen voor bij de geslachten Zuring en Rhabarber.
Enkele algemeen voorkomende sierplanten behooren tot deze familie; zij verwilderen soms gemakkelijk en zijn dan in de gewone tabel te vinden. Verder ook eenigelanden tuinbouwplanten. Zie ook Aanh., blz. 410.
| |
| |
| |
| |
2
a. |
Bloemdek uit 6 of meer blaadjes bestaande; 6 of 9 cf (bij stamperbloemen) in 't geheel geen meeldraden. |
3 |
b. |
Bloemdek uit 5 of minder blaadjes gevormd; meestal 8 meeldraden, maar ook wel minder. |
4 |
| |
3
a. |
Het driekantige vruchtje, dat niet door het bloemdek omsloten wordt, heeft aan elke zijde een uitstekenden zoom (vleugel). Zie fig. Onderste bladeren vaak wel 4dM. lang en haast even breed. Tuinplant.
Blz. 410, Rhabarber |
|
b. |
Het driekantige vruchtje, dat op een zaadje lijkt, wordt omsloten door de 3 binnenste, meestal grooter geworden bloemdekslippen, die vaak als ‘vleugels’ dienst doen. Zie fig. Bladeren kleiner of althans niet zóó breed. Blz. 401, Zuring |
|
| |
4
a. |
Bladeren in omtrek driehoekig, breed hart- of eivormig of in den vorm van een pijlpunt. Zie fig. Plant gekweekt of verwilderd. |
5 |
b. |
Bladeren anders. Blz. 405, Duizendknoop |
|
| |
5
a. |
Eenjarige planten met een gewonen, kleinen wortel, minder dan 1 M. hoog. Bloemen tamelijk groot (½ cM.), groen, wit of roodachtig. Blz. 409, Boekweit |
|
b. |
Overblijvende planten, die haast op heesters lijken, soms wel 3 M. en meer hoog, met een wortelstok, |
|
| |
| |
|
waaraan vele in den grond kruipende uitloopers. Bloempjes klein, maar uiterst talrijk, wit of iets roodachtig, in sterk vertakte trossen.
Blz. 405, Duizendknoop |
|
| |
Geslacht: Zuring, Rumex.
Dit geslacht heeft windbloemen, die aan dunne steeltjes meer of minder overhangen en tot trossen of pluimen versenigd zijn. Soms zijn ze tweeslachtig (met stamper en meeldraden), dan weer éénslachtig, en in het laatste geval zitten òf de meeldraad- en stamperlbloemen op verschillende planten (tweehuizig), òf wel er zijn ook tweeslachtige bloemen te vinden op dezelfde plant als de éénslachtige. Het driekantige, op een zaadje lijkende vruchtje wordt omsloten door de meestal sterk uitgegroeide drie binnenste bloemdekslippen, die dan, als ‘vleugels,’ voor de verspreiding der vruchtjes door den wind dienst doen. Zie fig. blz. 400. De bladeren bevatten veel zuringzout (zure zuringzure kali).
| |
1
a. |
De grootste bladeren zijn meer breed dan lang of even lang als breed, aan den top rond of eenigszins spits en met twee spitse of ronde voetslippen, blauwig groen van kleur. Als groente wel eens gekweekt en op oude muren verwilderd. Juni-Aug.
z.z.z. ♃ Spaansche Zuring, R. scutatus |
|
b. |
De bladeren zijn veel meer lang dan bleed. |
2 |
| |
2
a. |
De bladeren hebben alle of voor het meerendeel 2 spitse voetslippen, die achterwaarts, naar den bladsteel of den stengel gericht staan (pijlvormig) of zijwaarts (spiesvormig). |
3 |
b. |
Langwerpige, breedere of smallere bladeren zonder spitse voetslippen. |
4 |
| |
| |
| |
3
a. |
De bladeren zijn pijlvormig, breeder of zelfs veel breeder dan 1 cM. Plant, tot 6 dM. hoog. De buitenste bloemdekslippen achterover tegen het vruchtsteeltje geslagen. Algemeen tusschen het gras, enz., ook als groente (zuring) gekweekt. Mei-Juni. Fig. ook blz. 102.
♃ Veldzuring, R. Acetosa |
|
b. |
De meeste bladeren zijn spiesvormig, soms ook oningesneden of met één zijslip, niet of niet veel meer dan ½ cM. breed (zonder de slippen). Plantje meestal lager dan 3 dM. De buitenste bloemdekslippen niet tegen het vruchtsteeltje teruggeslagen. Algemeen op zandgrond. Ook fig. vorige blz. ♃ Schapezuring, R. Acetosella |
|
| |
4
a. |
Tot boven aan de bloemtrossen zitten smalle blaadjes. De geheele plant en, vooral, de bloemen worden later dikwijls geel. |
5 |
b. |
Meestal wel blaadjes in de bloemtrossen, maar niet tot aan den top. |
6 |
| |
5
a. |
De 3 bloemdekslippen, die het vruchtje omgeven, hebben zelf weer lange, draadvormige aanhangsels. Zie fig. Plant tot 6 dM. hoog, dikwijls sterk vertakt. Stengelbladeren lang en smal. Langs oevers, in droge slooten, enz., lang niet altijd, nabij de zeekust. Juli-Augustus. z. ☉ of Zeezuring R. maritimus |
|
b. |
De 3 bloemdekslippen, die het vruchtje omgeven, hebben aanhangsels, die korter zijn dan de breedte der slippen. Bloemen en vruchtjes niet zoo dicht opeen; plant forscher, overigens als de vorige. Volgens sommigen een variëteit van Zeezuring, volgens anderen een bastaard tusschen deze en Kluwenzuring. Juli-Aug.
z. ☉ of Moeraszuring, R. maritimus limosus |
|
| |
| |
| |
6
a. |
De onderste bladeren zijn aan den rand sterk gekroesd, bijna als van boerenkool; zie fig. |
7 |
b. |
Rand der bladeren gaaf of bijna gaaf en vlak, hoogstens wat op- en neergebogen. |
8 |
| |
7
a. |
De 3 bloemdekslippen, die het vruchtje omgeven, met een duidelijk rood knobbeltje, Stengel tot 1 M. hoog. Onderste bladeren langwerpig en smal. Algemeen in weilanden, aan slootkanten en wegen. Juni-Juli. ♃ Krulzuring, R. crispus |
|
b. |
De 3 bloemdekslippen, die het vruchtje omgeven, vertoonen geen of een onduidelijk knobbeltje. Stengel meestal meer dan 1 M. hoog. Onderste bladeren langwerpig. Juli-Aug. Op weilanden en akkers. Volgens sommigen een bastaard tusschen Paardezuring en Krulzuring.
? z.z.z. ♃ Huiszuring, R. domesticus |
|
| |
8
a. |
De drie bloemdekslippen, die het vruchtje omgeven, hebben aan weerszijden elk 3 tot 5 vrij lange, spitse tanden. Onderste bladeren tamelijk breed en stomp, de hoogere smaller. Op grazige plaatsen, onder kreupelhout, enz., algemeen. Juni-Juli. Vroeger in de geneeskunde gebruikt. ♃ Ridderzuring R. obtusifolius |
|
Van deze soort zijn een aantal bastaarden bekend. Bij ons werden die gevonden met Kluwenzuring, Bloedzuring, Krulzuring, Huiszuring en Moeraszuring (die misschien zelf een bastaard is).
b. |
De 3 bloemdekslippen, die het vruchtje omgeven, zijn gaaf van rand of met vele zeer fijne tandjes. |
9 |
| |
9
a. |
De 3 het vruchtje omhullende bloemdekslippen zijn |
|
| |
| |
|
langwerpig van vorm, ½ tot 2 maal zoo lang als breed. |
10 |
b. |
De drie het vruchtje omhullende bloemdekslippen zijn bijna driehoekig, haast even breed als lang. |
11 |
| |
10
a. |
De genoemde bioemdekslippen hebben alle drie aan hun voet een knobbeltje. Takken der bloempluim alleen aan hun top onbebladerd. Plant meestal groen, tot 1 M. hoog. Algemeen aan slootkanten, enz. Juni-Aug. ♃ Kluwenzuring, R. conglomeratus |
|
b. |
Slechts één der drie genoemde bloemdekslippen heeft een roodachtig knobbeltje. Takken der bloempluim alleen aan hun voet met een blad of geheel onbebladerd. De heele plant wordt (gewoonlijk als de bladeren reeds verdwenen zijn) bloedrood; er is echter ook een groenblijvende variëteit. Vochtige beschaduwde plaatsen. Juli-Aug. ♃ Bloedzuring, R. sanguïneüs |
|
| |
11
a. |
De bladvlakte van de onderste bladeren gaat geleidelijk, zonder insnijding, in den bladsteel over. Zie fig. Plant tot 2 M. hoog, meestal weinig vertakt. Moerassen, vochtige weilanden, slooten. Algemeen. Juli-Aug. ♃ Waterzuring, R. Hydrolapathum |
|
b. |
De onderste bladeren zijn aan hun voet, bij den bladsteel, ingesneden (hartvormig). |
12 |
| |
12
a. |
De bloemdekslippen, die de vruchtjes omgeven, hebben geen van alle een knobbeltje aan hun voet. De onderste bladeren hebben een iets op en- en neergebogen rand, maar niet zoo sterk als die van Krulzuring, en een gegroefden steel. Plant tot 2 M. hoog; langs oevers, slooten en beken. Juli-Aug.
z.z.z. ♃ Paardezuring, R. aquaticus |
|
| |
| |
b. |
De bloemdekslippen, die het vruchtje omgeven, hebben alle of één van drieën een knobbeltje aan hun voet. Bladsteel al of niet gegroefd. |
13 |
| |
13
a. |
Slechts één dezer 3 bloemdekslippen heeft een knobbeltje. Bladstelen gegroefd. Als groente (‘overblijvende spinazie’) gekweekt. Juli-Aug. Kan ruim 1 M. hoog worden. ♃ Spinaziezuring, R. Patiëntia |
|
b. |
De genoemde bloemdekslippen hebben alle drie een knobbeltje. Bladstelen van boven zonder groef, maar met vooruitstekende randjes. Zie fig. Plant tot 2 M. hoog. Langs oevers. Juli-Aug. Waarschijnlijk een bastaard tusschen Waterzuring en Paardezuring.
z.z.z. ♃ Groote Zuring, R. maximus |
|
| |
Geslacht: Duizendknoop, Polygonum.
De bloemen van de meeste soorten scheiden honing af, die geheel of half verborgen ligt (Bloemenklasse B. of AB); door het gekleurde bloemdek en door hun vereenigd zijn tot groepen loopen ze dan vaak goed in 't oog en worden druk door allerlei insekten bezocht. Er zijn echter ook soorten onder met honinglooze, weinig in 't oogloopende bloemen. Ook komen bij sommige soorten bloemen voor, die nooit opengaan (kleistogame bloemen). Bij dit geslacht worden ook vaak bastaarden aangetroffen.
| |
1
a. |
Slingerplanten; bladeren pijlvormig, als van Haagwinde. |
|
b. |
Geen slingerplanten; meestal (niet altijd) smalle bladeren. |
3 |
| |
2
a. |
De 3 buitenste bloemdekslippen, die het driekantige, gladde vruchtje nauw omsluiten, hebben van achteren in het midden een duidelijken, vliezigen zoom of vleugel. In kreupelbosschen en heggen. Juli-Oct.
z. ☉ Heggeduizendknoop, P. dumetorum |
|
| |
| |
b. |
De 3 het doffe vruchtje omsluitende bloemdekslippen hebben van achteren in 't midden alleen een stomp randje. Algemeen, als de vorige.
☉ Zwaluwtong, P. Convolvulus |
|
| |
3
a. |
Waterplant met drijvende, langwerpige, onbehaarde bladeren en waarvan alleen de rozeroode bloemtrosjes boven 't water uitsteken. De watervorm van (zie 10b):
♃ Veenwortel, P. amphibium |
|
|
b. |
Land- of moerasplant. |
4 |
| |
4
a. |
Kleine, weinig in 't oog loopende bloempjes alleenstaand of in groepjes van 2 tot 4 in de bladoksels. Kleine, zelden 2 cM. lange, smalle blaadjes; de plant zelf is ook klein en tenger. Algemeen tusschen het gras. Juni-herfst. ☉ Varkensgras, P. aviculare |
|
|
b. |
Een vorm hiervan met fijner gerimpelde vruchtjes en kleinere blaadjes aan de stengeltoppen, waar de bloemen zitten, is een enkele maal van elders aangevoerd gevonden en wordt onderscheiden als:
z.z.z. Bellard's Duizendknoop, P. Bellardii |
|
|
c. |
Bloemen in trossen of aren. |
5 |
| |
5
a. |
De bloemen staan niet dicht aaneengesloten, maar hier en daar is de stengel tusschen de bloemen zichtbaar (in een tros of een losse schijnaar; zie fig.). |
6 |
|
b. |
De bloemen staan dicht opeen in een dikken, rolronden tros (dichte schijnaar, zie fig.). |
9 |
| |
6
a. |
Bloemen in onvertakte schijnaren. Bladeren smal. |
7 |
| |
| |
b. |
Bloemen in vertakte trossen. Bladeren ½ dM. of meer breed. |
13 |
| |
7
a. |
Op de bloemblaadjes zitten fijne puntjes (kliertjes, zie fig.); de bladeren hebben een scherpen pepersmaak. Algemeen op vochtige plaatsen, soms in 't water.
☉ Waterpeper, P. Hydropiper |
|
b. |
Bloemblaadjes zonder klierpuntjes. Bladeren niet zoo peperachtig van smaak. |
8 |
| |
8
a. |
Meestal 5 meeldraden. Voet der bladeren eenigszins afgerond. Veelvuldig op vochtige plaatsen.
☉ Kleine Duizendknoop, P. minus |
|
b. |
Meestal 6 meeldraden. Bladvoet spits. Groeiplaatsen als de vorige.
z. ☉ Zachte Duizendknoop, P. mite |
|
| |
9 (5)
a. |
De bloeistengel is onvertakt. |
10 |
b. |
De bloeistengel is meer of minder vertakt. |
11 |
| |
10
a. |
Er zijn geen duidelijke vliesjes om den stengel bij de knoopen; de bovenste bladeren omsluiten den bloeistengel met de omgekrulde randen van hun steel. Drie stijlen. In den grond een wel 1½ cM. dikke, veelal kromme wortelstok (die volgens het volksgeloof op een slang of adder lijkt). Schaduwrijke, vochtige plaatsen. z. ♃ Adderwortel, P. Bistorta |
|
b. |
Duidelijke vliesjes (kokertjes) om den stengel boven de knoopen. Twee stijlen. Bladeren behaard (bij den watervorm, zie 3a, onbehaard). Wortelstok meestal niet zóó dik. Aan waterkanten, op wei-en bouwland. De landvorm van: ♃ Veenwortel, P. amphibium |
|
| |
| |
| |
11
a. |
Er is een duidelijk van de bladvlakte te onderscheiden bladsteel; de bladvlakte is van onderen afgerond of iets ingesneden. |
12 |
|
b. |
De bladvlakte gaat, met spitsen voet, langzaam in den korten steel over. |
14 |
| |
12
a. |
Schijnaren rechtopstaand; bloempjes rozerood. Zie: 10b |
|
|
b. |
Schijnaren meestal eenigszins overhangend, zie fig.; bloempjes bloedrood. Sierplant uit het Oosten, een paar maal verwilderd gevonden.
z.z.z. ☉ Oostersche Duizendknoop, P. oriëntale |
|
| |
13 (6)
a. |
Bladeren korter of niet veel langer dan 1 dM., breed eirond met spitsen top, aan den voet meestal als met een schaar recht afgeknipt. Sierplant uit Japan, een enkelen keer verwilderd.
z.z.z. ♃ Japansche Duizendknoop, P. cuspidatum |
|
|
b. |
Bladeren 2 tot 3 dM. lang en half zoo breed, met stompen top en bijna hartvormigen voet. Sierplant uit Sachalin (Japansche Zee), een enkele maal verwilderd.
z.z.z. ♃ Sachalinsche Duizendknoop, P. sachalinense |
|
| |
14 (11)
a. |
De vliezige kokertjes boven de knoopen liggen dicht tegen den stengel aan en hebben van boven tanden met lange haartjes. Bijna altijd een bruinachtige vlek op de bladeren. Zeer algemeen op bouw- en moesland, langs slootkanten, enz.
☉ Perzikkruid, P. Persicaria |
|
| |
| |
b. |
De kokertjes liggen niet zoo dicht tegen den stengel aan of staan zelfs wijd uit, hebben geen duidelijke tandjes en zeer korte of bijna geen haartjes. Bladeren veelal zonder vlek. |
15 |
| |
15
a. |
Knoopen van den stengel sterk gezwollen. Stengel en bloemen rood of groenachtig of rood gevlekt. Bloemdekblaadjes zonder klierpuntjes. Bouw- en moesland en vochtige veengrond, zeer algemeen.
☉ Knoopige Duizendknoop, P. nodosum |
|
|
b. |
Knoopen niet zeer verdikt. Stengel meestal groen, bloemen wit- of roodachtig. Bloemdekblaadjes met klierpuntjes. Zie fig. Groeiplaatsen als de vorige, maar gewoonlijk nog vochtiger.
☉ Viltige Duizendknoop, P. tomentosum |
|
| |
Geslacht: Boekweit, Fagopyrum.
a. |
Bloemen rozerood of wit, in vertakte, iets gebogen trossen. Vruchtjes met gladde randen. Op sommige planten zijn alleen bloemen met 3 korte stijlen en 8 lange meeldraden, op andere alleen zulke met 8 korte meeldraden en 3 lange stijlen (dimorphie). Bloemen (klasseAB) zeer honingrijk, insektenbezoek (bijen, vliegen, enz.) zeer druk. Belangrijke landbouwplant (boek=beuk, wegens de gelijkenis der driekantige vruchtjes met beukenootjes; weit=tarwe); afkomstig uit Midden-Azië, soms verwilderd. ☉ Boekweit, F. esculentum |
|
|
b. |
Bloemen groen. Vruchtjes met getande randen. Lijkt overigens veel op Boekweit en groeit er gewoonlijk tusschen; afkomstig uit Siberië. Geen dimorphie.
☉ Fransche Boekweit, F. tataricum |
|
| |
| |
| |
Aanhangsel.
Geslacht: Rhabarber, Rheüm.
Insektenbloemen (klasse AB.), die het meest door vliegen bezocht worden. De gevleugelde, driekantige vruchtjes worden door den wind verspreid. Van verschillende soorten wordt de gedroogde wortel, hoofdzakelijk uit China aangevoerd, als purgeermiddel gebruikt. De bladstelen, die dik en vleezig zijn, worden als groente gegeten; ook wel eens de jonge bloempluimen, die op bloemkool lijken. Wegens de fraaie, groote bladeren en de reusachtige bloempluimen ziet men Rhabarbersoorten ook wel als sierplanten gekweekt. Enkele meer algemeen voorkomende zijn:
a. |
Bladeren diep ingesneden, met in spitse slippen verdeelde rand. Bloemen geel-wit. Uit China.
♃ Russische Rhabarber, Rh. palmatum |
|
b. |
Bladeren vlak, met grofgetanden rand, hier en daar iets dieper ingesneden. Takjes der bloempluim overhangend. Bloemen witachtig. Thibet.
♃ Getande Rhabarber, Rh. officinale |
|
c. |
Bladeren met eenigszins op- en neergebogen rand. Bladstelen van boven hol, van onderen rond. Bloemen witachtig. Himalaya.
♃ Sier-rhabarber, Rh. Emodi |
|
d. |
Bladeren evenzoo. Bladstelen van boven vlak, van onderen gegroefd. Bloemen geel of geelwit. Zuid-Siberië
♃ Stompe Rhabarber, Rh. rhaponticum |
|
e. |
Bladeren met bijna gekroesden rand (als van boerenkool, maar niet zoo ingesneden). Bladstelen van boven vlak, van onderen rond, met scherpe kanten. Bloemen geelwit. China.
♃ Gegolfde Rhabarber, Rh. undulatum |
|
Vooral de beide laatste soorten worden om de bladstelen gekweekt. De rhabarberwortel komt van a en b.
| |
| |
|
|