Geïllustreerde flora van Nederland

Handleiding voor het bepalen van de naam der in Nederland in het wild groeiende en verbouwde gewassen en van een groot aantal sierplanten

[p. 202]

Zoutgrasfamilie.
Juncaginaceeën, Juncaginaceae.

Overblijvende moerasplanten met scheeven of kruipenden wortelstok en afwisselend geplaatste, bies- of grasachtige bladeren. Bloeiwijze een aar of een tros. Elk bloempje bestaat uit twee kransen van drie blaadjes (kelk en kroon), zes meeldraden en 3 stampers, die vóór de rijping der vrucht min of meer met elkander vergroeid zijn. Stempel zittend met groote, glasheldere tepeltjes (papillen). Zaden zonder kiemwit. Windbloeiers. De plantjes hebben het uiterlijk van biezen, maar zijn aan de stempels gemakkelijk te herkennen.

Geslachtentabel.

a.	Bloeiwijze een tros van weinige gesteelde, groengele bloempjes; stengel bebladerd. Blz, 202, Scheuchzeria
b.	Bloeiwijze een aar van vele ongesteelde bloempjes. Stengel onbebladerd. Blz. 203, Zoutgras

Geslacht: Scheuchzeria, Scheuchzeria.

Biesachtig plantje, met bebladerden stengel, de bladeren met duidelijke bladscheeden. Bloempjes geelachtig groen. Vruchten groot, geel. In veenstreken. Vooral tusschen slaapmos en veenmos. Mei-Juli.

z.z. ♃ Scheuchzeria, S. palustris

[p. 203]

Geslacht: Zoutgras, Triglochin.

a.	Er zijn zes evengroote stampers en stempels. Tros met veel (honderden) bloempjes. Bloemdek donkergroen, soms roodachtig. Kwelderland en schorren. April-Mei. ♃ Strandzoutgras, T. maritima
b.	Er zijn maar drie goed ontwikkelde stampers en stempels. Tros met niet meer dan 50 geelachtig-groene bloempjes, soms violet. Vochtig grasland. Juni-September. ♃ Moeraszoutgras, T. palustris