| |
| |
| |
Wolfsklauwfamilie.
Lycopodiaceeën, Lycopodiaceae.
Deze sporeplanten onderscheiden zich doordat de sporendoosjes niet in groepen bijeen, maar elk afzonderlijk in de bladoksels zitten. Ook zijn ze kenbaar aan de wortels, die zich, soms herhaaldelijk, in twee takken van gelijke dikte verdeelen (gaffelvormig, zie fig.). 't Zijn overblijvende planten. Enkele sierplanten behooren hiertoe. Zie Aanhangsel, blz. 171.
| |
Tabel der Geslachten.
a. |
Blaadjes klein, enkele mM. lang, soms haast schubvormig, in groot aantal aan een dunnen stengel gezeten. Landplanten. Blz. 168, Wolfsklauw |
|
b. |
Bladeren eenige cM. lang en smal, bies- of grasachtig, aan hun voet verbreed en op een knolvormig wortelstokje bevestigd. Zie fig. blz. 170. Geheel ondergedoken waterplanten. Blz. 170, Biesvaren |
|
| |
Geslacht: Wolfsklauw, Lycopodium.
Voor sierplanten, zie Aanhangsel, blz. 171.
a. |
De blaadjes van den langen, kruipenden stengel eindigen in een lang, wit haar. De opgerichte zijtakken, die ijler bebladerd zijn dan de liggende, dragen in Juli en Aug. aan hun top meestal twee geelachtige |
|
| |
| |
|
aren, bestaande uit blaadjes met sporendoosjes. Zie fig. Niet zeldzaam op heidevelden. De gele sporen zijn, als stuif- of smetpoeder, in apotheken in gebruik.
Groote Wolfsklauw, L. clavatum |
|
b. |
Geen lange witte haren aan de blaadjes. |
2 |
| |
2
a. |
De sporenaren staan op stengels, die nagenoeg even dicht bebladerd zijn als de onvruchtbare; soms zijn ze nauwelijks van gewone takken te onderscheiden. Blaadjes afstaande, niet tegen de stengels aanliggende. |
3 |
b. |
De sporenaren staan duidelijk afgescheiden op dunne, ijler bebladerde stengels; de blaadjes liggen plat tegen de stengels aangedrukt. Sporenaren: Aug.-Oct. Heiden en bosschen.
Kleine Wolfsklauw, L. complanatum |
|
Hiervan worden nog 2 bijzondere vormen onderscheiden:
α. |
De bovenste takjes staan in een kring, zoodat ze een trechter vormen. Zie fig. De onvruchtbare zijn plat. z.z. Tweezijdige kleine Wolfsklauw, L.c. anceps |
|
β. |
Takken in dichte bosjes bijeen, vierkant.
z. Cypresachtige kleine Wolfsklauw, L.c. Chamaecyparissus |
|
| |
3
a. |
Stengel kruipend met rechtopstaande takken. |
4 |
b. |
Stengel opgericht, van den grond af vertakt. De bladeren, in welker oksels de sporendoosjes zitten, verschillen in 't geheel niet van de onvruchtbare; alleen zijn de toppen der takken, waaraan ze zitten, er eenigszins door verbreed. Zie fig. Sporen Juli-Oct. Vochtige heiden. z.z. Dennenwolfsklauw, L. Selago |
|
| |
4
a. |
De vruchtbare bladeren der sporenaren zijn korter, |
|
| |
| |
|
breeder en meer geelachtig gekleurd dan de 6 mM. lange onvruchtbare stengelbladeren; de sporenaren zijn daardoor duidelijk te onderscheiden. Sporen Juli-Aug. Bosschen.
z.z.z. Stekende Wolfsklauw, L. annotinum |
|
b. |
De vruchtbare bladeren der sporenaren verschillen bijna niet van de stengelbladeren; de sporenaren zijn daardoor nauwelijks als zoodanig te onderscheiden. Bladeren niet langer dan 4 mM. Sporen Juli-Oct. Algemeen op vochtigen heidegrond. Zie ook fig. blz. 171. Moeraswolfsklauw, L. inundatum |
|
| |
Geslacht: Biesvaren, Isoëtes.
Deze planten groeien op den bodem van plassen, vaak diep onder de watervlakte en zijn dan zeer moeilijk te vinden. In den herfst verraden zij hun aanwezigheid door de van de plant losgelaten en dikwijls in menigte aan de oppervlakte drijvende bladeren, die aan hun verbreeden voet een vrij groot sporendoosje dragen. Van andere ondergedoken waterplanten met biesachtige bladeren, zooals Oeverkruid, zijn de planten gemakkelijk te onderscheiden door de bruinachtige, in tweeën vertakte wortels en door de sporendoosjes. Ze hebben een korten, knolvormigen wortelstok, waaraan de bladeren zitten.
a. |
Bladeren tamelijk spits, tot 16 cM. lang en 2½ mM. breed. Sporen (met de loep wel te zien) met knobbeltjes.
z.z.z. Biesvaren, I. lacustris
Er bestaan twee vormen: een met rechte en een met gebogen bladeren. |
|
b. |
Bladeren allengs zeer fijn toegespitst, niet breeder dan 1½ mM. Sporen dicht bezet met dunne, brooze stekeltjes. z.z.z. Stekelspoor-biesvaren, I. echinospora Ook hiervan bestaat een vorm met rechte en een met ten deele gebogen bladeren. |
|
| |
| |
| |
Aanhangsel.
Geslacht: Engelsch Mos, Selaginella (vroeger ook Lycopodium genoemd).
Tot vulling van bloemenmandjes worden verschillende soorten van dit geslacht zeer vaak aangewend. Ze hebben een herhaaldelijk gaffelvormig (in tweeën) vertakten stengel en blaadjes, die in 4 rijen aan dien stengel staan, meestal twee van grootere en twee van kleinere blaadjes. Zie fig Vooral de kleinere soorten lijken wel wat op mossen. De sporendoosjes staan, evenals bij Wolfsklauw, in de oksels van bladeren; veelal vormen deze vruchtbare bladeren sporenaren aan de stengeltoppen.
|
|