Gedichten(1819-1821)–Johannes Kinker– Auteursrechtvrij Inhoudsopgave [Eerste deel] Voorrede. Het ware der schoonheid. De Toekomst. Het alleven of de wereldziel. God en Vrijheid. Wilskracht en deugd. Gedachten bij het graf van Kant. Klaagzang bij het graf van mijnen waardigen vriend Johan Rudolph Deiman, voorgelezen bij de plegtige viering zijner nagedachtenis in de amsterdamsche afdeeling der hollandsche maatschappij van fraaije kunsten en wetenschappen. De Dichtkunst. Aanteekeningen. Aanteekeningen op Het ware in het rijk der schoonheid. Aanteekeningen op Het alleven, of de wereldziel. Aanteekeningen op God en vrijheid. Aanteekeningen op mijne Gedachten bij het graf van Kant. [Tweede deel] Voorrede. Het heilig woud. Stille bemoeding. Weeklagt. Uitboezeming, bij den val van Napoleon. De verlossing en herstelling van Nederland. Lierzang. De geest van Loyola in de negentiende eeuw. Cantate, bij het openbaar examen der kweekelingen aan het instituut tot onderwijs van blinden, Feestzang bij de inwijding van het nieuwe spreekgestoelte, Eene uit het hart opwellende gedachte, na het huwelijk van Z.E. A.R. Falck, De nagedachtenis van Joseph Haydn, in de maatschappij Felix Meritis den 25 van sprokkelmaand 1810. gevierd. Cantate. Voorafgaande Lofrede. De toonkunst van Haydn. Slotzang. Ode aan Voltaire. Ode aan Alfred. Ode aan Alexander, Ruslands Alfred. Hulde aan de verdienstelijke Johanna Cornelia Wattier, Bij gelegenheid van hare vijfentwintigste verjaring als tooneelkonstenaresse aan den Amsterdamschen schouwburg, aldaar den 31. october des jaars 1805. Gevierd. De maagd van Nederland, alleenspraak, Voorkomende in eene zinnebeeldige voorstelling, bij gelegenheid dezer hulde en der daarbij op den Amsterdamschen schouwburg plaats gehad hebbende feestviering vervaardigd; voorafgegaan door de volgende cantate. Ode onmiddelijk na de uitvoering dezer alleenspraak op het tooneel uitgesproken. [Derde deel] Voorrede. Het dichterlijk vernuft. Ode. Treurzang bij het plegtig vieren der nagedachtenis van Washington, in de maatschappij: Felix Meritus, den 21 maart 1800 uitgesproken. Proeve eener inleiding voor een heldendicht, 't welk men De Wereldstaat zou kunnen noemen. De Wereldstaat. Inleiding of eerste zang. Proeve eener metrische overzetting van een gedeelte des zesden boeks van den Eneas. Cantate, voor en na eene door mij in het gezelschap Harmonica den 11 sept. 1808 uitgesprokene lijkrede, ter viering der nagedachtenis van Jaques Kuyper; beide den heere Jan Brouwer, Junior en vrouwe Anna Sara Kuyper toegewijd. Aan Zijne Koninklijke Hoogheid Frederik, Prins der Nederlanden, bij drie onderscheiden gelegenheden. Bij de viering van het geboortefeest van Z.K.H. Frederik, Prins der Nederlanden, grootmeester van de orde der vrijmetselaren, in het Koningrijk der Nederlanden, door de vier oudste loges te Amsterdam, op den 28sten van sprokkelmaand, 1818. Aan hoogstdenzelfden grootmeester, toen zijn H.·. E.·. eene plegtige tafelloge, in het gebouw der vier oudste Amsterdamsche Loges, met zijne tegenwoordigheid vereerde, den 8. van wijnmaand, 1817. Bij de terugvoering der orde der VV.·. MM.·. tot hare Eerste maar naar den geest des tijds gewijzigde eenvoudigheid. Mengelingen, en losse stukjes. Bij het beschouwen eener teekening, voor een op te rigten Gedenkteeken, ter nagedachtenisse van Pieter Nieuwland, voorstellende eene eenvoudige grafzuil, aan welker voet natuur, weenende om haar kind. J.C. Ziesenis geb. Wattier, aan Polly, eerste danseres van den Amsterdamschen schouwburg, bij gelegenheid van haren solodans, in het ballet: Telemachus op het eiland van Calypso. Aanspraak van Johanna Cornelia Wattier, aan Dirk Sardet, na de uitvoering van den Fenelon, in het treurspel van dien naam; ter viering van zijnen vijf en twintig jarigen dienst aan den Amsterdamschen schouwburg. Will en Betsy, eene vertelling. Damon en Fillis, eene vertelling. Aan de behaagzieken. De jonge Kloë. De gestafte nieuwsgierigheid. De verrukking. Aan Kloë. Nieuwejaarswensch van Thomas en Pieternel, in de Bruiloft van Kloris en Roosje, voor den eersten van louwmaand 1802. Op verzoek van eenige tooneelkunstenaars van den Amsterdamschen schouwburg vervaardigd, doch niet uitgesproken. De duivel van de negentiende eeuw. Een rijmpje. Mijn afscheid aan het Y en den Amstel, bij mijn vertrek naar Luik.