| |
| |
| |
De Dichtkunst.
Was die Kunst noch nicht hat, das soll sie erwerben; der zufällige Mangel an Hilfsmitteln darf die schaffende Einbildungskraft des Dichters nicht beschränken. Das würdigste setzt er sich zum Ziel, einem Ideale strebt er nach, die ausübende Kunst mag sich nach den Umständen bequemen. - - - Die wahre Kunst hat es nicht bloss auf ein vorübergehendes Spiel abgesehen, es ist ihr ernst damit, den menschen nicht bloss in einen augenblicklichen Traum von Freyheit zu versetsen, sondern ihn wirklich und in der That frey zu machen, und dieses dadurch, das sie eine Kraft in ihm erweckt, übt und ausbildet, die sinnliche Welt - - in ein freyes Werk unsers Geistes zu verwandein, und das Materielle durch Ideen zu beherrschen.
schiller.
't Is groot, der menschheid waard, verheven
En schoon - gestaâg daar heen te streven,
Waar zich der zinnen doel verliest;
Waar vindingskracht, op stoute vlerken,
Door zaamgepakte nevelzwerken,
Onwederstaanbaar opwaards steigerend,
Zich zelf een spoor zoekt, vindt en kiest.
| |
| |
Waar staâge ontwikkling van gedachten
Zich licht schept, midden door de nachten
Van twijfling en onzekerheid:
Slechts door doelmatigheid gedreven,
Door eenheid aan elkaâr geweven,
Door smaak aan 't kiesch gevoel behaaglijk,
Door geest en kunstdrift voortgeleid.
Ja, dáár! - bij dat verheven denken,
Behoeft verstand en geest slechts wenken,
(Waar meê Natuur de kunstdrift wekt)
Om schoone en treffende Idealen,
Voor zich verstaanbaar, te bepalen.
Ja, dáár - ontvangt het kunstvermogen
De eerste aandrift, die het tot zich trekt!
Verbeelding, door dit schoon getroffen,
Verzamelt voor het zintuig stoffen;
Voert beelden uit de Schepping aan;
Kleedt idealen in tafreelen,
Om ze aan de zinnen meê te deelen,
En geeft aan elk onstoflijk denkbeeld
Een kenbaar zinnelijk bestaan.
| |
| |
Gelijk 't gelaat ons door zijn trekken,
De grondschets van den geest ontdekken,
En 't hart des stervlings kennen doet;
Zóó weet elk beeld ons oog te treffen
En doet ons levendig beseffen
Het denkbeeld, dat het met zich omvoert;
En grift het diep in ons gemoed.
't Oorspronklijk vindingrijk vermogen,
Door 't groote en schoone fel bewogen,
En aangespoord door eigen kracht,
Poogt met geweld zich los te wringen
Van de aarde; en eindloos voort te dringen,
Tot daar zich de oorsprong aller dingen
Omzwachtelt in een' donkren nacht;
Ziet, uit die hoogte, duizlend neder
En wanhoopt; maar herstelt zich weder:
Zijn poging zal niet vruchtloos zijn!
't Ware onbezonnen, 't waar vermeten
't Onstoflijke door 't stof te meten,
Waar de overgang van 't stof in 't leven
Ons niets vertoont dan ijdlen schijn. -
| |
| |
Die eindpaal voor 't verstand der menschen,
Die afgelegen duistre grenzen
Vertoonen zich, gelijk een' kring,
(De azuren trans van 't denkvermogen)
Doch echter niet geheel onttogen
Aan 't oog, dat steeds zijn' lichtstraal volgend,
Nog heendringt door de schemering.
Vol drift om dezen kring te naderen,
Doorvliegt een tintlend vuur onze aderen:
Wij zien, in dezen trans, het oord
Van grootsche en edele gedachten,
Het strijdperk onzer zielekrachten. -
Langs deze grenzen zweeft de Dichtkunst,
Gelijk een geest, al denkend, voort.
Daar schept zij zich, vol geestvervoering,
Geheel gevoel, vol eedle ontroering,
Ideën, langs dien kring gevormd.
Daar aâmt ze vrij en zonder stremming;
Daar voelt, daar kent ze haar bestemming;
Daar wordt zij, door slechts denkbre schoonheid,
Ontvonkt, verrukt, bezield, bestormd!
| |
| |
Niets kan haar geestdrift thans bepalen,
Om, 't geen slechts denkbaar was, te malen,
Te schildren in zijn volle kracht! -
Natuur toont haar heur praaltooneelen,
Vol denkbeeld schetsende tafreelen:
En tooit zich, voor het oog des Dichters,
In volle majesteit en pracht.
Zóó ziet hij haar. - En eensklaps schikken,
In die gevoelvolle oogenblikken,
De beelden, in het schoonst verband,
Zich om hem heen, vol kracht en leven;
Bekleeden zijn gedachten; geven
't Bezielde ligchaam aan elk denkbeeld;
En brengen 't grootsch geheel tot stand.
Natuur wordt taal, haar beelden, woorden! -
Zij spreekt uit ongenaakbare oorden,
Uit d' Afgrond en des Hemels trans;
Door al wat de aandacht houdt gevangen,
Door al wat treft en doet verlangen,
Ontleend uit schrikbre nachtspelonken
Of groots omkleed met licht en glans.
| |
| |
Natuur wordt taal, elk beeld wordt teeken! -
Maar slechts de Dichter kan die spreken:
Hij weet haar kracht, beteekenis
En samenvoeging te bepalen:
Hij denkt in haar zijne idealen,
Waar voor zijn onuitputbre beeldspraak
Alleen bekwaam, berekend is!
Natuur! - in uw verscheidenheden,
Weet gij elk denkbeeld schoon te omkleeden;
Ja! - 't weinig', dat ons brein ontdekt
Van 't groot, voor ons onkenbaar, wezen,
Is in uw leerzaam boek te lezen. -
Uw schoon geheel toont ons een scheemring
Van 't licht, dat zich ons oog onttrekt! -
Ja, 't is der menschheid waard, verheven
En schoon - gestaâg daar heen te streven,
Waar zich der zinnen doel verliest;
Waar vindingskracht, op stoute vlerken,
Door zaamgepakte nevelzwerken,
Onwederstaanbaar opwaards steigerend,
Zich zelf een spoor zoekt, vindt en kiest.
| |
| |
Ja, dáár! - bij dat verheven denken,
Behoeft verstand en geest slechts wenken,
Om, door Natuur en kunst ontwaakt,
De schoonste en treffendste Idealen
Voor zich verstaanbaar, te bepalen.
Ja, dáár - ontvangt het kunstvermogen
De eerste aandrift, die het werkzaam maakt.
|
|