Gedichten
(1819-1821)–Johannes Kinker– Auteursrechtvrij
[pagina 99]
| |
Toen sekretaris van staat.
Geen rijkgepluimde en blinkende helmetten,
Geen bardenstoet, in statelijken gang;
Geen luid geschal van Pauken en Trompetten
Verkondde uw' echt met trotschen jubelzang.
De juichstem zweeg; - of, waar zij zich deed hooren,
Was ze een harmonica in klank gelijk;
Een halfgesmoorde toon trof hart en ooren.
't Was 't feest eens heil'gen rustdags in het Rijk.
Zoo stil beurde eens uit gladgekemde baren,
Met teedre leênontzwachtling, voor het oog
Der schuwe en niets vermoênde wandelaren,
Zich Aphrodite aan Paphos strand omhoog.
| |
[pagina 100]
| |
Nog was haar flaauw ontwakend oog geloken,
Haar Goddelijke leest met wier omschorst,
De eerste ademtogt beklemd en afgebroken.
De gouden haarlok kleefde aan hals en borst.
Ter halver lijv' met sneeuwwit schuim omtogen,
Maar hoofd en arm verheffende in de lucht,
Scheen ze een Najade, die, door leed bewogen,
Het Rijk van Amphitrite op 't strand omvlugt. -
Haast zal haar invloed oord met oord vereenen,
En volk aan volk gehuwd ten rei doen gaan,
En stam bij stam verzameld om zich henen,
In 't fonkelend gareel der liefde slaan.
Zóó worde uw echt eens de echt, die 't Zuid'en Noorden,
Van lieverleê naar Hymens outer voert,
En Neêrlands vrije aan 't juk ontweldigde oorden
Aan Cytherea's gordel zamensnoert! -
Nog zwaait langs Schelde en Rijn- en Amstelszoomen,
Een twistharpij haar pektoorts in het rond;
Begrimt, waar Zeelands kille middenstroomen
't Oude erf verdeelden, 't heiligst' Zustrenbond;
| |
[pagina 101]
| |
Blaast wreevlig hette en koû ter wederzijden,
Voert, waar zij 't kan, den twist ten hoogsten top,
En vloekt, om wat haar foltert te bestrijden,
Taal- kerk- en staatsverschil ten aanval op.
Uw echtverbinding word' de leus en 't teeken
Van 't heilig snoer, dat de achttien pijlen bindt,
De onzigtbre barnsteenkracht die, onbezweken,
Het middlend punt der beide polen vindt.
Urania, de Godlijke albehoedster,
Die aard en hemel aan elkander boeit,
Omstrale uw koets, gelijk ze, als levensvoedster,
Met liefdekweekend vuur 't Heelal doorgloeit.
Zij zelf gelei' bij 's levens hoogst genieten,
Als ziel en ziel zich zwijmelend ontmoet
Om tintlend door elkander heen te vlieten,
De vruchtbre stroomvermenging van het bloed.
Uw gade schenk', met U in d' echt verengeld,
Een heldenteelt aan 't wordend Nederland,
Waar beider Volksaard in veredeld en vermengeld
Bij 't laatste nageslacht word' voortgeplant.
| |
[pagina 102]
| |
Weest 't moederpaar, de stam dier keurgeslachten,
Waarnaar Bataaf en Belg zich vorm' en rigt'! -
Schep nakroost, sterk door eigen waarde en krachten,
Dat, waar 't zich vest', geluk en vrede sticht!
Geef zelf voor die hervorming 't aanvangsteeken,
Als eerste tolk der wijsheid in den staat;
Rondborstig, waar de waarheid luid mag spreken,
En met geen gazen sluijer voor 't gelaat!
En moet een wolk somtijds de zon bedekken,
Toch streev' zij voort op hare azuren baan!
Waar ze ook heur' glans moge aan het oog onttrekken,
Niets hinder' haar op 't lichtspoor voort te gaan!
|
|