De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde. Deel 6: Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde in de eerste eeuw der Europeesche staatsomwentelingen (1)(1925)–Jan te Winkel– Auteursrecht onbekend Inhoudsopgave Vijfde tijdvak. De vrijwording der letteren. 1780-1830. I. De nieuwe schoonheidsleer. II. Van Alphen's ‘Theorie’ en hare bestrijders. III. Van Alphen en Van de Kasteele. IV. Rhijnvis Feith als woordvoerder der Sentimentaliteit. V. Willem Bilderdijk vóór zijne verbanning. VI. Jacobus Bellamy en zijne vrienden. VII. De verhouding der letterkundige richtingen. VIII. De bestrijding van het Sentimenteele. IX. Betje Wolff. X. Samenwerking van Aagtje Deken met Betje Wolff. XI. Vaderlandsche zangen en Krijgsliederen. XII. Patriotten en Prinsgezinden. XIII. De Bataafsche Republiek. XIV. Prozaschrijvers en dichters. XV. Het Kerkgezang. XVI. Bilderdijk in ballingschap. XVII. Bilderdijk aan het hof. XVIII. Het koninkrijk Holland. XIX. Het Tooneel. XX. Het tooneelrepertoire. XXI. De Fransche tijd. XXII. De Dichters van den Franschen tijd. XXIII. De Fransche tijd der Zuidelijke Nederlanden. XXIV. De Vestiging van het Koninkrijk der Nederlanden. XXV. Tollens en zijn kring. XXVI. Antonie Christiaan Wijnand Staring. XXVII. Het Tooneel na de Omwenteling. XXVIII. Het Proza na de Omwenteling. XXIX. Bilderdijk in opstand tegen den tijdgeest. XXX. De Zuidelijke Nederlanden onder Willem I. Zesde tijdvak. Romantiek en realisme. 1830-1880 I. Nederland en België gescheiden. II. Scott's romantiek door Van Lennep ingevoerd. III. De eerste historische romans. IV. Byroniaansche romantiek. V. De voorloopers van De Gids. VI. De eerste jaren van De Gids. VII. Beets en de andere humoristen.