De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde. Deel 7: Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde in de eerste eeuw der Europeesche staatsomwentelingen (2)(1927)–Jan te Winkel– Auteursrecht onbekend Inhoudsopgave Voorrede. Zesde tijdvak. (vervolg). Romantiek en realisme. 1830-1880 (vervolg). VIII. Everhardus Johannes Potgieter. IX. Verzet tegen het Byronianisme. X. Toenadering tot de school van Tollens. XI. Isaac da Costa en het Réveil. XII. Geertruida Toussaint en Petrus van Limburg Brouwer. XIII. Jan Frans Willems en zijne medestanders. XIV. Hendrik Conscience en zijne navolgers. XV. Het Vlaamsch tooneel in Belgie. XVI. Nieuwe geestelijke stroomingen na het midden der eeuw. XVII. De oudere dichters. XVIII. Nicolaas Beets en Jan Jacob Lodewijk ten Kate XIX. Jan Pieter Heije en Everhardus Johannes Potgieter. XX. De jongere dichters. XXI. Petrus Augustus de Genestet. XXII. De historische roman. XXIII. Zedenroman en Novelle. XXIV. Eduard Douwes Dekker of Multatuli. XXV. De Vlaamsche beweging en de Vlaamsche Poëzie. XXVI. Het Vlaamsche proza. XXVII. Het Vlaamsche tooneel. XXVIII. De jongere Zuidnederlandsche dichters. XXIX. Het Noordnederlandsch tooneel. XXX. De dramatische litteratuur, voor 1850. XXXI. De dramatische litteratuur na 1850. XXXII. De critiek in de tijdschriften. XXXIII. De aesthetiek van dit tijdvak. XXXIV. Carel Vosmaer. XXXV. Het laatste proza van dit tijdvak. XXXVI. De laatste poëzie van dit tijdvak. XXXVII. Overgang tot eene nieuwere letterkunde. Registers. Overzicht der vreemde letteren in betrekking tot de Nederlandsche. (Zooveel mogelijk chronologisch naar de schrijvers). Zakenregister. Personenregister.