Voorrede.
De voltooiing van den tweeden druk van zijn levenswerk heeft Te Winkel niet meer mogen aanschouwen, al heeft hij nog alles in druk gezien. Toen hij stierf, waren 13 vel van het laatste deel afgedrukt, 7 vel in revisie, de rest in proef.
Deze stand van zaken noopte mij reeds mij van alle veranderingen en bijvoegingen te onthouden en mij tot de correctie te bepalen. Maar al ware dit niet zoo geweest, dan zou ik toch een ingrijpen in een zoo persoonlijk werk ongeoorloofd geacht hebben. Alleen enkele blijkbare verschrijvingen heb ik verbeterd en een paar kleinigheden ingevoegd, die hij zelf daarvoor reeds had klaargemaakt.
Wat hij nog had aangeteekend over de bijzetting van Hugo Verriest in een praalgraf te Ingoyghem op 8 Aug. 1926, over de onthulling van het standbeeld van Adr. Poirters op 19 Sept. 1926 en over een artikel in Eigen Haard van Febr. 1927 over G.W. Lovendaal, was nog niet in den vereischten vorm. Daarom vermeld ik dat liever hier dan dat ik iets in den tekst zou brengen, dat niet van den schrijver zelf is. Het is een bewijs, hoe tot het allerlaatst de studie nog zijne volle belangstelling had. Dat weten trouwens allen, die hem in zijne ziekte bezocht hebben.
Met de registers was echter nog zelfs geen begin gemaakt. Een uittreksel uit de registers in het 5e deel van den eersten druk, met de bladzijdencijfers van dezen, zou zeker bruikbaar geweest zijn. Maar de registers op de eerste deelen bewezen, dat hij voor dezen druk iets meer wilde. Ik heb dus de registers geheel opnieuw bewerkt, zooveel mogelijk zooals hij zelf het gedaan zou hebben.
Misschien zal men een weinig vreemd opzien, dat het laatste hoofdstuk uit den vorigen druk in dezen niet is overgenomen. Daartoe had Te Winkel m.i. terecht besloten. Dat hoofdstuk toch heeft veel en velerlei, soms vrij scherpe critiek uitgelokt.