Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdmetrumEtym: Gr. metron = maat. Term uit de versleer voor een vorm van ritme waarbij de lettergrepen in hun opeenvolging moeten voldoen aan een bepaald schema (versmaat). De aard van deze min of meer vaste alternering van lettergrepen is afhankelijk van de natuur van de taal (accent-1). In een metrisch onberispelijk gedicht volgen beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen er elkaar op volgens een bepaald schema, een vast patroon, waarin een bepaalde accentvolgorde telkens herhaald wordt (metrische poëzie). Het gebruik van metrum in de poëzie heeft een lange geschiedenis, beginnend in de Griekse Oudheid. In de middeleeuwen is het dichtwerk vaak zonder metrum geschreven. Maar het verdwijnt niet. Zo zijn de meeste verzen van Chaucer (14de eeuw) metrisch: heroic couplets (heroïsch vers). Ook in het middelnederlands vindt men soms versregels die men metrisch zou kunnen noemen. Zo begint Beatrijs (dbnl 2001) met de regel 'Van dich/ten comt / mi clei/ne / ba/te', een vers dat men vierjambisch kan noemen. Maar het gedicht is niet metrisch. Al bij het tweede vers gaat het anders: 'Die lieden raden mi dat ict late'. Tijdens de renaissance is metrum weer in volle omvang terug in de poëzie. Wel zijn er de gebruikelijke afwijkingen van het schema: omzetting van beklemtoond naar onbeklemtoond, lage toppen (onderbetoning) tegenover hoge dalen (overbetoning), pauzes, e.a. Maar altijd schemert het metrische schema daar doorheen, vaak in de lettergreeptelling. Vestdijk spreekt in dat verband van het ‘conflict tussen metrum en rhythme’ (De glanzende kiemcel, 2007, p. 66). Een specifieke afwisseling van heffingen en dalingen in elkaar opvolgende lettergrepen van de versregels kunnen de versvoeten vormen die ten grondslag liggen aan de verschillende maatschema’s. In de Nederlandstalige poëzie, zoals overigens in de meeste Europese literaturen, worden hiervoor de klassieke benamingen gebruikt. De meest voorkomende voeten zijn de jambe, de anapest (beide stijgend metrum genoemd), de trochee, de dactylus (beide dalend metrum), de spondee en de amfibrachys. Met deze verschillende metrische combinaties kunnen vervolgens dipodieen, tripodieen en tetrapodieen gevormd worden. Ook kunnen vaste formaties gemaakt worden, zoals de alexandrijn, de pentameter, de tetrameter en de trimeter. Door het optreden van het vaste patroon van een bepaald metrum kan een specifieke cadans ontstaan, met name bij verzen die isometrie vertonen. Het risico is niet denkbeeldig dat daardoor een zekere eentonigheid ontstaat, een soort ‘dreun’, die dichters trachten te ontwijken door variatie aan te brengen. Om te voldoen aan een gekozen metrum kan de dichter soms elisie, contractie-1, hiaat of syncope gebruiken of wordt de lezer ertoe gebracht deze middelen toe te passen om recht te doen aan dat metrum. In het Latijn werden nog andere technieken frequent toegepast, zoals bijv. tmesis (cere-comminuit-brum = cerebrumcomminuit), apocope (nos sumu' Romani qui fuimus ante Rudini = nos sumus Romani ...), systole, d.w.z. verkorting van een lettergreep (bijv.tulerunt: kort-kort-lang i.p.v. kort-lang-lang), enz. De combinatie van twee of meer verschillende metra noemt men wel eens polymetrie. Afwijking van het accentverloop bij toepassing van een bepaald metrum wordt antimetrie genoemd. In dat geval spreekt men ook van metrische variatie. Omdat metrum evenals rijm berust op het principe van herhaling (repetitio), bestaat er dikwijls een relatie tussen rijm en metrum, waarin ze elkaar bij de desbetreffende woorden (en de betrokken betekenissen) kunnen ondersteunen. Om te achterhalen welk metrum in een bepaalde tekst gebruikt is, wordt gebruik gemaakt van de techniek van de klankanalyse door het scanderen van de versregel(s), waarbij gebruik wordt gemaakt van het teken ¯ voor een heffing en ˇ voor een daling. De metrisch gemerkte voorbeeldzinnen bij de onderscheiden lemmata geven uiteraard telkens slechts één van de mogelijkheden weer. Zo ziet het 'lege' metrische schema van de alcaïsche versmaat, met variaties in de eerste en laatste lettergreep en speciale klemtonen (ictus) in de laatste twee verzen, er als volgt uit: (2x) In een voorbeeldtekst, bijv. Horatius, Oden, I, 26, wordt dat dan zo ingevuld: Mū|sīs ă|mīcūs || trīstĭtĭ|am_ēt mĕt|ūs Lit: Fr. Kossmann, Nederlandsch versrythme: de versbouwtheorieën in Nederland en de rythmische grondslag van het Nederlandsche vers (1922) G. Kazemier, In de voorhof der poëzie (1965), p. 15-85 G.S. Fraser, Metre, rhyme and free verse (1970) R. Wellek & A. Warren, ‘Welluidendheid, ritme en metrum’ in Theorie der literatuur (1974; Ned. vert.), p. 224-247 M.E. Loots, Metrical myths: an experimental-phonetic investigation into the production and perception of metrical speech (1980) B. de Cornulier, Art poëtique: notions et problèmes de métrique (1995) B. Hayes, Metrical stress theory: principles and case studies (1995) M.L. Gasparov, A history of European versification (1996) Ph. Hobsbaum, Metre, rhythm and verse form (1996) J.M. Gouvard, La versification (1999) M. Fabb, Language and literary structure: the linguistic analysis of form in verse and narrative (2002) J. Lennard, The poetry handbook (20052), p. 1-30 S. Vestdijk, ‘Rhythme en metrum’ in De glanzende kiemcel (2007; reprint), p. 37-67 N. Fabb & M. Halle, Meter in poetry: a new theory (2008) A. Finch, A poet’s ear. A handbook of meter and form (2012).
|