Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdversleerTerm uit de leer van de dichtkunst en de prosodie voor de theorie van de versbouw: het geheel van structurele elementen dat de versregel (vers-1) als basiselement van poëzie kan bevatten, mede in relatie met de context van strofe of gedicht. De versbouw is te zien als een organisatievorm van elementen op syntactisch-semantisch en fonologisch niveau. Dichters die de verstechniek weten uit te buiten hanteren vaak vormgevingsprincipes die leiden tot een versificatie met een rijk, geconcentreerd, aanbod aan stilistisch materiaal in klein bestek. De versleer beschrijft de resultaten ervan, zoals die zijn af te leiden uit de verstechniek. Deze kan betrekking hebben op de stijl (bijv. stijlfiguren). Maar ook op de klank, d.w.z. rijm en ritme (variërend van metrisch (metrum) en isosyllabisch vers tot vrij vers-1). Lit: F. Kossmann, Nederlandsch versrythme: de versbouwtheorieën in Nederland en de rythmische grondslag van het Nederlandsche vers (1922) G. Stuiveling, Versbouw en ritme in den tijd van ’80 (1934) C.F.P. Stutterheim, Conflicten en grenzen (1963) G.J. Vis, ‘Vorm en functie in de poëzie. Een methodologische verkenning, met voorbeelden uit het werk van J. Kinker en W. Kloos’ in Spiegel der letteren 33 (1992), p. 247-260 N. Fabb & M. Halle, Meter in poetry. A new theory (2008).
|