Nieuwsbrief
11 december 2024
Nieuws van DBNL - december 2024
DBNL achter de schermen!
Op vrijdag 21 februari 2025 nodigt het DBNL-team je uit om de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren beter te leren kennen. Iedereen is van harte welkom op deze informatieve en inspirerende middag waar we je een kijkje achter de schermen geven.
Vanaf 13 uur ontvangen we je in de historische Nottebohmzaal van de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience in Antwerpen en vanaf 13.30 uur begint het inhoudelijke programma. We starten de namiddag met een korte introductie en staan stil bij het vijfentwintigjarige bestaan van DBNL. We laten je doorheen de namiddag dieper kennis maken met DBNL aan de hand van informatieve lezingen over het digitaliseringsproces en de toekomstige nieuwe DBNL-website, ludieke intermezzo’s en een Q&A met DBNL-medewerkers. Heb je brandende vragen, kom ze dan zeker stellen!
Aansluitend voorzien we een rondleiding bij de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, die al jaren een belangrijke partner is voor DBNL.
Ben je er graag bij? Dan kan je je hier aanmelden tot en met 7 februari.
Praktisch:
- Vrijdag 21 februari 2025, van 13 tot 17 uur
- Nottebohmzaal van de Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, ingang via Hendrik Conscienceplein 4, 2000 Antwerpen
- Deelname is gratis
- Inschrijven kan via dit formulier t/m 7 februari
- Opgelet! De Nottebohmzaal is historisch erfgoed, om schade en ongelukken te vermijden, is het niet toegestaan om jassen, overjassen, (school)tassen en regenschermen in de Nottebohmzaal mee te nemen. Er is een vestiaire beschikbaar naast de ontvangstbalie.
Programma:
- 13.00-13.30: Inloop met koffie en thee
- 13.30-15.30: Informatief programma met diverse lezingen over 25 jaar DBNL, de DBNL-digitalisering en de vernieuwde DBNL-website. Ook voorzien we enkele ludiekere intermezzo’s.
- 15.30-17.00: Rondleiding Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience
Nieuwe titels van december
Alexander Cohen werd geboren als Nederlander en stierf als Fransman. Hij begon zijn loopbaan als soldaat-schrijver in het Nederlands-Indische leger en eindigde als onafhankelijk dagbladschrijver. In het politieke vlak lag zijn grootste ommezwaai: van anarchist naar monarchist. Door alle veranderingen heen bleef hij zichzelf trouw, een onafhankelijk polemist die fel uithaalde tegen alles wat hem niet beviel: ‘Stryden alleen is léven’. Een selectie uit zijn talloze briefwisselingen met schrijvers en politici in binnen- en buitenland is door Ronald Spoor voorzien van uitgebreide annotaties en uitgegeven als Alexander Cohen, ‘Brieven 1888-1961’.
Een Vlaamse naam om deze maand te herontdekken is Joos Lambrecht, die een niet onbelangrijke bijdrage heeft geleverd aan de vormgeving van de Nederlandse taal. Als drukker, lettersnijder en taalkundige die daarnaast ook schoolmeester was, werd hij bekend om zijn Nederlandsche spellijnghe, uutghesteld by vraghe ende antwoorde (1550). Dat was één van de eerste boeken over de Nederlandse spelling, bedoeld voor gebruik op de schoolbanken. Echter, in 1546 reeds schreef hij zijn Naembouck van allen naturelicken, ende ongheschuumden vlaemschen woirden, by a b c, overgezett in walscher tale, het allereerste Nederlands-Franse woordenboek dat in de Lage Landen werd gepubliceerd. Wie er benieuwd naar is, kan het vanaf nu raadplegen.
Wat poëzie betreft is er in december voor ieder wat wils. Drs. P, pseudoniem van Heinz Hermann Polzer, heeft het niet over voetbalploegen maar versvormen (drie terzinen en een distichon) in zijn Tientallen elftallen (1985) die hij later ‘onzijnen’ zal noemen.
De Nederlandse feministe en dichteres Anna van der Horst begon al te dichten op 16-jarige leeftijd. Ze was voorvechtster van vrouwelijke zelfontplooiing, wat reeds bleek uit haar epos Debora in vier zangen (1769). Nu wordt ook Proeven van Bybelsche taferelen (1774) beschikbaar gesteld. Daarin gooit ze het over een theologische boeg met haar navertelde verhalen uit het bijbelboek Genesis, verfraaid met korte dichtstukjes.
In 1953 debuteerte één van de grootmeesters van de Nederlandse misdaadroman, W.H. van Eemlandt, op 64-jarige leeftijd. Hij was oud-ambtenaar in Indië, en na de oorlog werkzaam geweest bij de Fiscale Recherche. Hij heette eigenlijk Haasse, maar koos voor een pseudoniem om zijn schrijvende dochter Hella niet voor de voeten te lopen. Van Eemlandt leverde een wonderbaarlijke prestatie. Niet alleen schreef hij in drie jaar twaalf opmerkelijke politieromans (drie in 1953, vier in 1954, vijf in 1955) maar ze waren nog perfect ook. Daarvan komen er deze maand zes online, plus een omnibus met drie titels.
Tot slot voegen we deze maand nog eens drie jaargangen toe van Indische Letteren. Het tijdschrift werd in 1986 opgericht naar aanleiding van Rob Nieuwenhuys’ Oost-lndische Spiegel door Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde. Die blijft zich tot op vandaag inzetten voor het bevorderen van de literatuur van en over Nederlands-lndië, van de Compagniestijd tot heden. Sinds maart 1986 verschijnt Indische Letteren vier maal per jaar en vanaf nu zijn er 37 jaargangen beschikbaar.
Amoureuze en scabreuze liederen in de vroegmoderne tijd
Dit is een bewerkte versie van een tekst die oorspronkelijk in 2012 op DBNL verscheen als themapagina.
Liederen werden in de vroegmoderne tijd ingedeeld in drie brede categorieën: stichtelijke, kluchtige en amoureuze liederen. Onder de laatste twee categorieën bevonden zich veel scabreuze liederen. Hoewel het volkslied in het algemeen wel onderzocht is (zie bijv. W.H. Thijsse over de zestiende en zeventiende eeuw), zijn de amoureuze en scabreuze liederen lang een ondergeschoven kindje gebleven, vanwege de niet zelden onkiese inhoud. Aan werken van de grote amoureuze dichters als P.C. Hooft en G.A. Bredero wordt wel uitgebreid aandacht besteed (zie bijv. G.P.M. Knuvelder over de eerste en de tweede), maar de vele kleine en anonieme auteurs blijven in de schaduw staan.
DBNL heeft samen met het Meertens Instituut gewerkt aan het project Nederlandse Liederenbank, dat beoogt zoveel mogelijk overgeleverde liederen vanaf de middeleeuwen tot 1900 te digitaliseren en te verrijken. Binnen dat project zijn ook veel amoureuze en scabreuze liederen uit de vroegmoderne tijd toegankelijk gemaakt. Hieronder zullen we er een aantal de revue laten passeren.
Soorten liederen
De erotische poëzie nam allerlei vormen aan, zoals liefdesliederen, herdersdichten, kluchten, levertjes en serenades. Liedboeken bevatten altijd een divers aanbod aan liederen; ze werden wel vergeleken met een buffet waaruit ieder naar zijn smaak kan kiezen, zoals in Bruylofts-kost.
Schuine volksliedjes zijn natuurlijk van alle tijden; twee laatmiddeleeuwse voorbeelden zijn ’Het soude een scamel mersenier’ uit het Gruuthuse-handschrift en ’Wi meyskens net’ uit het Antwerps liedboek. Rond 1600 raakt het herderslied in zwang, dat seksueel getinte ontmoetingen met herders en herderinnetjes in de vrije natuur beschrijft, vaak aangekleed met mythologische figuren en motieven. In sommige liederen, zoals ’Droomlied van Laura’ uit het Nieu dubbelt Haerlems lietboeck, is het nog redelijk onschuldig en gaat het vooral om de spanning. Die komt echter wel tot een ontlading in een later lied uit De Nieuwe Haagsche Nachtegaal, maar het blijft allemaal wat bedekter.
Als tegenhanger van het herderslied ontstaat het kluchtlied. Dat bevat tamelijk platte anekdotes die zich in de stad en veelal ’s nachts op straat afspelen. Zo wordt in ’Snaakze Frats’ uit De nieuwe hofsche Rommelzoo een schoenmaker uit zijn slaap gehouden door een copulerend stel op zijn dak. Een lied in Den koddigen opdisser verhaalt dan weer over een katholieke koster die in de kerk een meisje verleidt.
Andere soorten liederen die in deze tijd populair worden zijn de liefdesdialoog, zoals ’Jonge Dogters Vryagie’ uit Den groten zee-held Paul Jonas; de minneklacht van de jongedochter die verlaten is door haar geliefde, zoals ’Beslapen vrysters klagt’ uit Het wydberoemde Overtoompje; en de bruiloftsliederen, waarvan grote aantallen werden opgenomen in werken als 't Kleyn lust-hofje vol van bruyloft-zangen, echt-liedekens, houwlijcx-baken en feest-gedichten.
Taalgebruik
Het taalgebruik in de liederen is over het algemeen redelijk bedekt. Taboewoorden werden consequent vermeden. In plaats daarvan werden bloemrijke metaforen gebruikt, die vaak op hun beurt weer taboewoorden werden. Dichters konden ook zelfcensuur toepassen door een woord deels te vervangen door puntjes, waarbij de betekenis duidelijk werd uit de context, zoals ‘k.....’. De eufemismen werden op den duur algemeen bekend en vormden vooral een poëtisch instrument. Een vergelijkbaar spel met bedekte termen en dubbelzinnigheden vond plaats in de schilderkunst; zie voor meer informatie het artikel ’Erotica in vogelperspectief’ van E. de Jongh.
De scabreuze liederen werden geschreven door mannen. In de liederen wordt de vrouw gereduceerd tot een lustobject, dat dom is en gemakkelijk te verleiden. Vrouwen hebben zelf ook een schier onverzadigbare seksuele drift, maar zijn vaak passief en dienen vooral voor het bevredigen van de mannelijke lusten. Een typisch voorbeeld is ‘Truytjes Mis-trouw’ in Den vermakelycken opdisser.
In alle niet-religieuze liedboeken stonden ten minste een paar amoureuze liedjes. Hoe gewaagd die waren, hing af van de algemene toon van het boek. Voor de spannendere liedjes kon men terecht bij liedbundels die geheel gewijd waren aan de liefde, zoals Fidamants kusjes, minne-wysen en by-rymen aan Celestyne en De tempel der zanggodinnen.
De doelgroep
De amoureuze poëzie was veelal gericht op jongvolwassenen met voldoende geld en vrije tijd. Zo werden luxe liedboeken gebruikt als een cadeau waarmee jongemannen een meisje de liefde konden verklaren. Dat komt vaak terug in het voorwoord van zo’n boek, waarin het zichzelf aanbiedt aan de lezeressen, zie bijvoorbeeld Lente-bloemtjes geworpen in de schoot van aangename juffers en De Amsterdamsche Pegasus. De schenker kon dan door zo’n boek als het ware zichzelf aanbieden aan de ontvangster. Zie voor meer informatie het artikel 'Het jeugdig publiek van de "nieuwe liedboeken" in het eerste kwart van de zeventiende eeuw' van E.K. Grootes.
De liedboeken waren bedoeld om in gezelschap gebruikt te worden. Zo konden dialoogliederen als ‘'t Samen gesangh’ uit Amsteldamsche minne-zuchjens beurtelings gezongen worden door enkele personen. Refreinliederen, zoals het ’Sangh-snakerytje voor de Speel-noodts’ uit Den koddigen opdisser, hadden een terugkerend refrein dat dan weer door het hele gezelschap werd gezongen.
Het lied in de Zuidelijke Nederlanden
De meeste amoureuze liedboeken werden geproduceerd in de Noordelijke Nederlanden. In de Zuidelijke Nederlanden werden ook wel liefdesliederen geschreven, maar daar overheerste de religieuze poëzie. Enkele voorbeelden van Zuid-Nederlandse liedboeken met amoureuze en scabreuze liederen zijn de Brusselschen Blom-hof van Cupido, Het bevel van Cupido en Den eerelycken pluck-voghel. Zie De ontwikkelingsgang der Nederlandsche letterkunde van J. te Winkel voor een overzicht van de Zuid-Nederlandse liedcultuur.
Tegenstand
In de Republiek was er vanuit de overheid weinig weerstand tegen scabreuze poëzie. Er was wel een verbod op obscene literatuur, maar in de praktijk werd dat nauwelijks nageleefd. Des te meer verzet kwam er vanuit de kerk. Veel dominees zagen in amoureuze liederen een verderfelijke invloed op jonge geesten. De liedboeken waren in hun ogen onderdeel van een goddeloze levensstijl. Zo haalt Willem Sluiter in zijn bundel Psalmen, lof-sangen, ende geestelike liedekens hard uit naar de wereldse liederen, die hij ‘beestelike’ liederen noemt. Ook Daniel Bellemans beklaagt zich in Den lieffelycken paradys-vogel over de grote aantallen niet-religieuze liedboeken.
Als verweer brachten de schrijvers van amoureuze poëzie vaak in dat hun liederen juist een didactisch doel hadden: ze onderwezen de jeugd in de kunst van de liefde. Ook combineerden dichters soms amoureuze en stichtelijke poëzie in één bundel, opdat de lezer eerst vertier en daarna verheffing zou vinden. Jacobus de Ruyter doet beide in zijn Nieuw liedboek genaemt den vrolyken speelwagen.
Lange tijd ondervond de amoureuze poëzie weinig wezenlijke hinder van de kerkelijke kritiek. Pas aan het begin van de negentiende eeuw was de publieke moraal zodanig veranderd dat er geen plaats meer voor was. Die nieuwe ethiek is goed zichtbaar in de Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde (zie p. 230) van W.J. Hofdijk, die in 1857 verscheen. Pieter Boddaert jr. wordt gezien als de laatste grote erotische dichter.
Jos Vos is bureauredacteur fulltextdigitalisering en DBNL op de afdeling Digitalisering van de KB.
Kijk voor meer amoureuze en scabreuze literatuur op de pagina Liefde en erotiek van Literatuurgeschiedenis.org.