Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdliefdesliedEen liefdeslied of minnelied-2 is een lied waarin de liefdesrelatie tussen twee geliefden centraal staat zonder accent op de seksuele aspecten daarvan. Hoewel de grens niet scherp te trekken is, hoort lyriek waarin de seksuele aspecten van de liefde benadrukt worden tot de erotische literatuur. Voor de middeleeuwse liefdeslyriek hanteert men de term minnelied-1. Door alle eeuwen heen zijn er talloze liefdesliederen gedicht, ook in allerlei subgenres als het dageraadslied, het epithalamium, het meilied en het wachterlied. Vooral in de renaissance vindt het liefdeslied in navolging van Petrarca bekende beoefenaren als G.A. Bredero (Groote bron der minne, 1622), P.C. Hooft, C. Huygens en Jacob Cats in wier poëzie vele petrarkistische elementen zijn aan te wijzen (petrarkisme). Vanaf de 17de eeuw verschijnen er tal van liedboeken (Den nieuwen lust-hof van 1602 is het eerste), bedoeld voor een jeugdig publiek, waarin een ruime plaats wordt ingenomen door het liefdeslied. Ook de emblematiek leent zich uitstekend voor liefdespoëzie (Heinsius' en Hoofts Emblemata amatoria, 1601, resp. 1611; Cats' Sinne- en minnebeelden, 1618). Bloemlezingen met liefdesliederen uit alle perioden zijn samengesteld door C.J. Kelk & Halbo C. Kool (De liefde zingt in verzen, 1941), Victor van Vriesland (Eros op de Parnassus, 1945) en Hans van Straten (Min-gekweel en kin-gestreel, 1961). Lit: Joh. Vorrink, Het minnedicht in de zeventiende eeuw (1919) E.K. Grootes, ‘Het jeugdig publiek van de “nieuwe liedboeken” in het eerste kwart van de zeventiende eeuw’ in Id., Visie in veelvoud (1996), p. 29-42.
|