Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdmeiliedOorspronkelijk lied waarin de vreugde om het herleven van de natuur en de wederopbloei van de liefde na de winterperiode bezongen wordt, bijv. Den lustelijcken Mey is nu in den tijt Later ook liefdeslied dat gezongen werd bij het planten van de meiboom voor het huis van de geliefde. In het geestelijk lied wordt het mei-thema (de meiboom wordt vergeleken met het kruis) soms verbonden met de Mariaverering (contrafact). Uit de middeleeuwen zijn tal van meiliederen overgeleverd, bijv. ‘Het viel een hemels douwe’ of ‘Och lichdi nu en slaept’ (V.E. van Vriesland, Spiegel van de Nederlandse poëzie 1100-1900, 19634, p. 20-23). De rederijkers organiseerden speciale meifeesten waar meiliederen werden gezongen, bijv. het ‘Nieuw mey-lied’ van Pieter Jansz. Helleman (1585). Maar ook later duikt het mei-thema herhaaldelijk op in de Nederlandse poëzie, o.a. in het bekende ‘Mayschen morgen-stondt; geestelijck meditatie-liedt’ van D.R. Camphuysen (G. Komrij, De Nederlandse poëzie van de 17de en 18de eeuw, 1986, p. 167-170), in de ‘Zeeusche mey-clacht ofte schyn-kycker’ van Adriaen vande Venne (1623; in Zeeusche nachtegael, ed. P.J. Meertens & P.J. Verkruijsse, 1982, p. 91-104) of in Herman Gorters Mei (1889).
Minnaar die bij bezoek aan zijn geliefde een meilied zingt met muzikale begeleiding. [bron: D. Hogenelst & F. van Oostrom, Handgeschreven wereld (1995), p. 247].
Lit: G. Kalff, Het lied in de Middeleeuwen (1884, reprint 1972) J.J. Mak, Uyt ionsten versaemt (1957), p. 28-33 F.C. van Boheemen & Th.C.J. van der Heijden, De Delftse rederijkers ‘Wy rapen gheneucht’ (1982), p. 98-101.
|