Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdminnelied-1Minnelied, minnedicht of Minnesang is de genreaanduiding voor die hoofse lyriek (hoofse literatuur) uit de 12de en 13de eeuw die de zuivere (platonische) liefde als onderwerp heeft (fin'amors, hoofse liefde). Volgens deze strikte opvatting wordt het minnelied-1 gekenmerkt door de dienst aan een geliefde, die als een onbereikbaar ideaal wordt voorgesteld, en door de verheerlijking van die liefdesdienst, zonder dat het verlangen van de minnaar vervuld wordt. De verhouding tussen de man en de aanbeden vrouw vertoont karakteristieken van feodale gezagsverhoudingen. Deze fictieve dienstverhouding tot de vrouw is zonder hoop, want de vrouw is onbereikbaar. De minnaar wordt door de liefdesdienst gelouterd en geadeld. De vrouw is niet zozeer een vrouw van vlees en bloed als wel het geïdealiseerde vrouwelijke. De term minnelied wordt echter niet alleen voor deze ‘hogere’ liefde gebruikt, maar ook voor de gedichten uit de 12de en 13de eeuw die de ‘lagere’ liefde bezingen (liefdeslied). In deze gedichten is de liefde niet noodzakelijk platonisch en wordt wel een lichamelijk samenzijn met de geliefde bezongen. Dan omvat de term hetzelfde als ‘hoofse lyriek’. Het genre is ontstaan in de Provence. Waarschijnlijk is de Romaans-Arabische literatuur die zich in Spanje verspreidde op het ontstaan ervan van invloed geweest, naast invloeden uit de middeleeuwse Latijnse poëzie van vaganten. Het genre verspreidde zich over heel West-Europa vanaf de 12de tot de 14de eeuw. Het minnelied-1 werd vaak ter verstrooiing aan de adellijke hoven beoefend door troubadours (Provence), trouvères (Noord-Frankrijk), Minnesänger (Duitsland) en minstrelen (minstreel, Nederlanden). De thematiek van het minnelied-1, die oorspronkelijk uit een reële situatie ontstaan kan zijn, werd spoedig het voorwerp van een verfijnd, esthetiserend spel, dat moest beantwoorden aan een reeks formele voorschriften zoals Natureingang, tornada of envoi en vast rijmschema. Samen met een steeds toenemend hermetisme (trobar clus, trobar leu) veroorzaakte dit het verval van het genre, dat naar men aanneemt bedoeld was om gezongen te worden. Het minnelied-1 kan onderverdeeld worden in verschillende subgenres, zoals alba, aubade, planh (klaaglied), pastourelle en virelai.Zie ook Absagelied. De belangrijkste vertegenwoordigers van het minnelied-1 in de Nederlanden waren Hendrik van Veldeke (ca. 1140-ca. 1200) en hertog Jan I van Brabant (1253-1294). Beroemd zijn verder de Provençaalse troubadours Bernard de Ventadour, Marcabrun, Guillaume IX van Poitiers en Arnaut Daniel, en de Duitse Minnesänger Kürenberger, Dietmar von Aist, Heinrich von Morungen, Wolfram von Eschenbach en Walther von der Vogelweide.
De minnezanger Dietmar de Oude. [bron: H. Davenson, De troubadours (1967), p. 159].
Lit: F.P. van Oostrom, ‘Maecenaat en Middelnederlandse Letterkunde’ in J.D. Janssens (red.), Hoofsheid en devotie in de middeleeuwse maatschappij (1982), p. 21-40 H. Brunner & B. Wachinger (red.), Repertorium der Sangsprüche und Meisterlieder des 12. bis 18. Jahrhunderts (1986) F. Willaert, ‘Over ic sac noit so roden munt van hertog Jan I van Brabant’ in Nieuwe Taalgids 79 (1986), p. 481-492 E.R. van Altena, Daar ik tot zang word aangespoord. Occitaanse troubadours 1100-1300 (1987) C. Hogetoorn, ‘Lyrische dichtkunst’ in R.E.V. Stuip (red.), Franse literatuur van de middeleeuwen (1988), p. 57-84 F. Willaert, ‘Het minnelied als danslied. Over verspreiding en functie van een ballade-achtige dichtvorm in de middeleeuwen’ in F.P. van Oostrom & F. Willaert (red.), De studie van de Middelnederlandse letterkunde: stand en toekomst (1989), p. 71-91 Konzepte der Liebe im Mittelalter, themanummer Zeitschrift für Literaturwissenschaft und Linguistik (1989) F. Willaert, ‘Minneliederen en hofdansen in de veertiende eeuw’ in Literatuur 9 (1992), p. 8-14 P. Dronke, The medieval lyric (19963) F. Willaert, ‘Geben und nehmen: das höfische Lied in den Niederlanden und der deutsche Minnesang’ in R. Schlusemann & P. Wackers (red.), Die spätmittelalterliche Rezeption niederländischer Literatur im deutschen Sprachgebiet (1997), p. 213-227 F. Willaert, ‘Hoe zal ik u smeken, mijn lief? Poëtica’s van de hoofse minnelyriek’ in R. Jansen-Sieben e.a. (red.), Medioneerlandistiek: een inleiding tot de middelnederlandse letterkunde (2000), p. 227-240 G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 10 (2012), kol. 701-711 Henric van Veldeke, Ik bid de liefde. 33 minnedichten. Hertaald door Elvis Peeters (2016, met CD).
|