Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdvirelaiEtym: Fr. le lai vire = het gedicht keert. Van origine Noord-Frans danslied (zie minnelied-1) dat in de tweede helft van de 13de eeuw zijn intrede aan het hof deed en dat zijn grootste bloei bereikte in de 14de en 15de eeuw. Een virelai begint met het refrein-1 en bestaat gewoonlijk uit drie strofen van negen versregels die op grond van twee rijmklanken in twee metrisch verschillende delen gescheiden zijn. Het eerste deel, de front (kop), heeft rijmen die per strofe wisselen. In het tweede deel, de cauda (staartrijm), zijn de rijmen als in het refrein. Een Middelnederlands voorbeeld van een virelai is: ‘ic sac noit so roden munt’ van hertog Jan I van Brabant (1252-1294). De term virelai wordt ook gebruikt voor een verwante Franse dichtvorm die ontstond uit de ballade-2 (vandaar ook ‘chanson balladée’ genoemd). In zijn eenvoudigste structuur telt dit kunstlied vijf strofen, samen 21 versregels, die als volgt verdeeld worden: refrein (vijf versregels), eerste strofe (drie versregels), tweede strofe (drie versregels), derde strofe (vijf versregels), refrein (vijf versregels). Na het refrein komt een keerpunt (le lai vire) en kan de dichter verdergaan met drie strofen en een refrein. Het patroon kan zolang herhaald worden als de dichter het wenst. Lit: S.A.P.J.H. Iansen, Verkenningen in Matthijs Casteleins Const van rhetoriken (1971), p. 144-145 P. Bec, La lyrique française au moyen-âge, dl. 1 (1977), p. 234-240 F. Willaert. ‘Ic sac noit so roden munt van hertog Jan I van Brabant’ in De nieuwe taalgids 79 (1986) 6, p. 481-492 F. Willaert, ‘Het minnelied als danslied’ in F. van Oostrom & F. Willaert (red.), De studie van de Middelnederlandse letterkunde: stand en toekomst (1989), p. 71-91 F. Willaert, ''Wel an, wel an, met herzen gay'. Minneliederen en hofdansen in de veertiende eeuw’ in Literatuur 9 (1992) 1, p. 8-14 F. Willaert, ‘Een dichter te paard: de minnelyriek van Jan I van Brabant’ in Hertog Jan I van Brabant, speciaal nummer van Queeste 10 (2003) 2, p. 97-114.
|
|