Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdballade-2Etym: Fr. baller < Middeleeuws Lat. ballada < bal(l)are = dansen. Van oorsprong een Frans anoniem danslied (volkslied), vanaf de 13de eeuw door de Noord-Franse trouvères en dan door m.n. Guillaume de Machaut (1284-1377), als cultuurlied beoefend (ballade primitive of ‘ballette’). Deze vorm van ballade bestond gewoonlijk uit drie strofen van niet minder dan 7 versregels, met telkens een refrein van één regel. De ballade is opgebouwd volgens het principe van de drieledigheid (tripartition): een strofe bestaat uit een kop (twee ‘stollen’ abab), gevolgd door de staart (een ‘overgang’ bc) en besloten met een refrein C (zie refrein-1): ababbcC. De oudste Middelnederlandse balladen vindt men in het laat-14de-eeuwse Brugse Gruuthuse-handschrift, bijv.: Ne gheen solaes vor vrauwen minne! In de loop van de 15de eeuw onderging de ballade evenals het rondeel een vormverzwaring: het aantal versregels per strofe nam toe, de rijmschema’s werden ingewikkelder (nl. ababbcbc) en er werd een envoi van vier versregels, een opdracht aan de prins, aan toegevoegd met het rijmschema bcbc (‘petite ballade’). Daarnaast ontstond ook een ballade met drie tienregelige strofen met rijmschema ababbccdcd en een vijfregelig envoi met rijmschema ccdcd, ‘grande ballade’ genoemd. Het laatste vers van de eerste strofe wordt in de ballade telkens als refrein herhaald in de volgende strofen en in het envoi (grande). Vandaar ook de benaming refrein (zie refrein-2) voor deze dichtvorm. Deze vorm van ballade kende een hoogtepunt bij François Villon (tweede helft 15de eeuw), o.m. met zijn ‘Ballade des dames du temps jadis’ (petite ballade) en ‘Ballade des pendus’ (grande ballade). De zestiende-eeuwse chant royal, nog grootser van opzet, nl. vijf strofen van elf verzen, gevolgd door een envoi, wordt door sommigen als een aparte vorm van (grande) ballade beschouwd. Voorbeelden van Nederlandse rederijkersballaden, waar echter het envoi vervangen wordt door een sententie, vindt men bij Anthonis de Roovere. Bijv.: Hoe net een houeken staet ghegroeyt In de renaissance hield de ballade op te bestaan als artistieke creatie op niveau. Pas tijdens de preromantiek gingen dichters weer balladen schrijven. Deze vertonen echter geen enkele overeenkomst in vorm en inhoud met de hierboven beschreven ballade. De dichters uit de romantiek lieten zich veeleer inspireren door de volksballaden (ballade-1). Lit: G. Kalff, Het lied in de Middeleeuwen (1884), p. 52-250 S.A.P. Jansen, Verkenningen in Matthijs Casteleins Const van rhetoriken (1971), p. 140-144, 145-154 J. Reynaert, ‘Aspecten van de dichtvorm in het Gruuthuse-liedboek’ in Spiegel der letteren 29 (1987), p. 165-195 F. Willaert, ‘Het minnelied als danslied. Over verspreiding en functie van een ballade-achtige dichtvorm in de middeleeuwen’ in F.P. van Oostrom & F. Willaert (red.), De studie van de Middelnederlandse letterkunde. Stand en toekomst (1989), p. 71-91 Id., ‘”Wel an, wel an, met hertzen gay”: minneliederen en hofdansen in de veertiende eeuw’ in Literatuur 9 (1992), p. 8-14.
|