Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdhoofse literatuurEtym: Middelnederlands hovesc < hove, hof. Moderne verzamelnaam voor middeleeuwse lyrische, epische en dramatische werken bestemd voor een adellijk publiek die als voornaamste thema de hoofse liefde hebben. Voorzichtigheid is echter geboden bij het gebruik van deze term: in de 19de en 20ste eeuw werden aan het begrip ‘hoofs’ connotaties toegevoegd die voor de middeleeuwse mens onbegrijpelijk zouden zijn. In de middeleeuwse literatuur is iemand al hoofs als hij zich sociaal aangepast gedraagt. Hoofsheid is een sociale gedragscode, die er op gericht is individuen in harmonie te laten samenleven; enerzijds door het vermijden van irritaties, anderzijds door het naleven van strenge spelregels in het maatschappelijk verkeer. Men kan zich afvragen of hoofse liefde wel het juiste criterium is bij de definiëring van het begrip hoofse literatuur; wellicht is het beter om hoofsheid het voornaamste thema van de hoofse literatuur te noemen. Van Oostrom (1983, p. 125-129) noemt drie belangrijke aspecten van de functie die hoofse teksten vervulden voor een publiek dat in het algemeen aan het hof gezocht moet worden: ze boden verstrooiing, ze hadden een functie als statusobject voor de mecenas die ze liet vervaardigen en ze dienden zelf als lering voor het bereiken van het hoofse ideaal. Er is lange tijd strijd geweest over de vraag of hoofse liefde alleen een literaire conventie betreft of ook in zekere mate de werkelijkheid weergeeft. Tegenwoordig gaat men ervan uit dat dit laatste het geval is. In Frankrijk, de bakermat van de hoofse literatuur, neemt men als aanvangsdatum de Zuid-Franse troubadourslyriek (troubadour) van Guillaume IX (1071-1127) en diens tijdgenoten. Rond het midden van de 12de eeuw breekt de hoofse literatuur in Noord-Frankrijk door, zowel in de lyriek (trouvère) als in de epiek. De grootste 12de-eeuwse auteur is Chrétien de Troyes die in zijn Arthurromans de verschillende verschijningsvormen van de hoofse liefde thematiseerde: buitenechtelijke liefde in Le chevalier de la charrete, huwelijk en liefde in Erec et Enide en Le chevalier au lion en ten slotte hoofsheid en spiritualiteit in Le conte du Graal. De hoofse literatuur bereikt een tweede hoogtepunt met de onvoltooide Roman de la Rose van Guillaume de Lorris (ca. 1235). Het einde van de hoofse literatuur laat men wel samenvallen met de voltooiing van de Roman de la Rose door Jean de Meung (ca. 1270). De Middelnederlandse hoofse literatuur kan onderverdeeld worden in hoofse lyriek (minnelied-1), hoofse epiek en hoofs toneel. De hoofse lyriek wordt gekenmerkt door vaste motieven en vaste stof en door een vrij strak schema met strofen van meestal acht versregels met per versregel vier geaccentueerde lettergrepen. De belangrijkste vertegenwoordiger van de hoofse lyriek in de Nederlanden is Hendrik van Veldeke (2de helft 12de eeuw). De hoofse epiek wordt vertegenwoordigd door de hoofse romans. In het algemeen worden deze naar de stof ingedeeld in drie groepen: 1) de klassieke roman, 2) de Brits-Keltische roman en de Arthurroman (Arthurepiek), en 3) de Oosterse roman. Aanvankelijk worden deze romans nog in verzen geschreven, maar na 1200 neemt het belang van het proza toe. De hoofse roman is, veel meer dan het chanson de geste, het product van de schrijftafel: er zijn dan ook relatief veel auteurs bij naam bekend. Hoewel eer en trouw nog steeds belangrijke waarden zijn in de hoofse roman, treedt toch vooral de hoofsheid als beschavingsideaal op de voorgrond. Hoffelijkheid, mildheid, welsprekendheid en zelfbeheersing, maar vooral ook een geïdealiseerd concept van de liefde (amour courtois, hoofse minne) met een prominente rol voor de vrouw kunnen als hoofse waarden omschreven worden. In tegenstelling tot het chanson de geste kent de hoofse roman wel individuele personages, die in hun psychologische en vooral morele ontwikkeling voorgesteld worden: het biografische is dan ook een belangrijk structurerend element, en de dialoog wint aan belang. Er is, meer dan in het chanson de geste, ruimte voor het wonderbaarlijke (soms zelfs het magische). Mede omdat de band met de historische werkelijkheid veelal losser is, treedt er vaker een manifeste verteller op die bemiddelt tussen verhaal en publiek. De oorsprong van de hoofse roman ligt in het Franse taalgebied (‘roman’ betekent in eerste instantie niets anders dan ‘in de Romaanse volkstaal geschreven’), maar ook in het Germaanse taalgebied floreerde het genre. Omdat de liefde tussen man en vrouw in de Karelepiek nauwelijks een rol speelt en vrouwen soms geslagen worden, rekent men dit type ridderroman nog wel tot de zogeheten voorhoofse romans. Het onderscheid tussen voorhoofs en hoofs geldt tegenwoordig echter als verouderd; hierom en vanwege de diffuse betekenis van de term ‘hoofs’ is het beter om te spreken van ridderromans. De abele spelen (abel spel) zouden de vertegenwoordigers van het hoofse toneel zijn. Deze theorie is tegenwoordig omstreden. Het is echter opvallend, dat er alleen in het Middelnederlands toneelspelen bekend zijn met een hoofse thematiek. Van recente datum is de benaderingswijze de abele spelen te beschouwen als exponenten van de middeleeuwse, door een burgerlijke ideologie bepaalde, stadsliteratuur. Lit: R. Bezzola, Les origines et la formation de la littérature courtoise en Occident, 5 dln (1944-1963) J.Ch. Payen e.a., Le Roman (Typologie des sources du Moyen Âge occidental) (1975) E. Köhler, Der altfranzösische höfische Roman (1978) J.D. Janssens (red.), Hoofsheid en devotie in de middeleeuwse maatschappij. De Nederlanden van de 12e tot de 15e eeuw (1982) W.P. Gerritsen, ‘Wat is hoofsheid? Contouren van een middeleeuws cultuurverschijnsel’ in R.E.V. Stuip & C. Vellekoop (red.), Hoofse Cultuur. Studies over een aspect van de middeleeuwse cultuur (1983), p. 25-40 F.P. van Oostrom, ‘Hoofse cultuur en litteratuur’ in R.E.V. Stuip & C. Vellekoop (red.), Hoofse Cultuur. Studies over een aspect van de middeleeuwse cultuur (1983), p. 119-138 F.P. van Oostrom, Het woord van eer. Literatuur aan het Hollandse hof omstreeks 1400 (19965), p. 86-136 C. Hogetoorn, ‘Lyrische dichtkunst’ in R.E.V. Stuip (red.), Franse literatuur van de middeleeuwen (1988), p. 57-84 O.S.H. Lie, ‘Het abel spel van Lanseloet van Denemerken in het handschrift-Van Hulthem: hoofse tekst of stadsliteratuur?’ in H. Pleij e.a., Op belofte van profijt. Stadsliteratuur en burgermoraal in de Nederlandse letterkunde van de middeleeuwen (1991), p. 200-216 F. Willaert e.a. (red.), Een zoet akkoord. Middeleeuwse lyriek in de lage landen (1992) T. Meder, ‘Hoofsheid in de Boekjes van Zeden’ in Spektator 21 (1992), p. 308-326 T. Meder, ‘“Hoofsheid” in 13e-eeuwse Middelnederlandse handschriften’ in Spiegel der letteren 35 (1993), p. 197-225 J.D. Janssens, ‘Beschaafde emoties. Over hoofsheid en hoofse liefde’ in R. Jansen-Sieben (red.), Medioneerlandistiek. Een inleiding tot de Middelnederlandse letterkunde (2000), p. 141-153 W.P. Gerritsen, ‘Hoofsheid herbeschouwd’ in P. den Boer (red.), Beschaving (2001), p. 81-105 A. Berthelot, Le roman courtois: une introduction (20052).
|