Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdgeestelijke lyriekVerzamelnaam voor lyriek met een uitgesproken religieuze inhoud en thematiek (christuslied, devotielied, Marialied, kerklied, kerstlied, paaslied, pelgrimslied, souterliedekens, schriftuurlijk liedeken). Hoewel er gedurende de Middeleeuwen veel geestelijke lyriek gedicht zal zijn, zijn er uit de handschriftenperiode maar weinig handschriften met geestelijke liederen (liedboek) bewaard gebleven: Die gheestelicke melody (ed. Obbema, 1975), het Tongerse handschrift van het Windesheimer klooster ‘Ter noot Gods’ (ed. Bruning, 1955), het liedboek van Liisbeth Ghoeyuaers (ed. Van Seggelen, z.j.), het liedboek uit het Tertiarissenklooster ‘Mariengraff’ (ed. Verhaak, 1963) en de liederen van Mechteldis van Lom (ed. Wijngaards, 1957). Van zes strofische gedichten van Hadewijch is bewezen dat het contrafacten zijn. Hiermee is aangetoond dat de Strofische gedichten bedoeld waren om te worden gezongen. De oudste gedrukte bundels geestelijke liederen zijn: Dit is een suuerlijc boecxken in welcke staen scone leysen ende veel scone gheestelike liedekens (1508, ed. Mak, 1957) en Een devoot ende profitelijck boecxken (1539, ed. Scheurleer, 1889). Bekende voorbeelden uit later tijd zijn de talrijke reformatorische en contrareformatorische liederen uit de 16de en 17de eeuw, Jezus en de ziel (1678) van J. Luyken, Gebed (1796) van W. Bilderdijk en de gebeden (bijv. ‘Gij badt op eenen berg alleen’) uit de bundel Gedichten, gezangen en gebeden (1862) van G. Gezelle. Moderne dichters van geestelijke lyriek zijn Nel Benschop en Huub Oosterhuis. Menig geestelijk lied is een contrafact van een bestaand profaan lied. Zo heeft Justus de Harduijn zelfs zijn gehele bundel profane poëzie Weerliicke liefden tot Roose-mond (1613) omgevormd tot de bundel geestelijke liederen Goddelicke lof-sanghen (1620). Lit: J.A.N. Knuttel, Het geestelijke lied in de Nederlanden voor de kerkhervorming (1906) D.F. Scheurleer, Nederlandsche liedboeken (1912) Anton van Duinkerken, Dichters der contra-reformatie (1932) W.A.P. Smit, Dichters der reformatie in de zestiende eeuw (1939) K. Heeroma, Protestantse poëzie der 16de en 17de eeuw (1940-1950) W.J.C. Buitendijk, Het calvinisme in de spiegel van de Zuidnederlandse literatuur der contra-reformatie (1942) J. de Raedt (red.), Middeleeuwsche geestelijke poëzie (1944) L.P. Grijp, ‘De zingende Hadewijch. Op zoek naar de melodieën van haar Strofische Gedichten’ in F. Willaert e.a. (red.), Een zoet akkoord. Middeleeuwse lyriek in de lage landen (1992), p. 72-92.
|
|