Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdschriftuurlijk liedekenEtym: Ned. Schriftuur = Bijbel. Geestelijke liederen uit het begin van de reformatie die als de oudste protestants-christelijke letterkunde kunnen worden beschouwd. Het schriftuurlijk liedeken of suverlijc lied verwoordt vaak gemoedsbewegingen die in het verborgene werden beleefd. Vanaf ca. 1520 werden de zgn. conventikels gehouden: kleine bijeenkomsten bij particulieren, waarbij de Bijbel door geestelijken en leken werd gelezen en verklaard, en waar nieuwe liederen werden gezongen. De bezoekers bezochten op zondag gewoon de mis. De schriftuurlijke liedekens waren de hele 16de eeuw erg populair. De oudst bekende druk is Veelderhande liedekens uit 1556. De liederen dienden als uiting van protest, als medium ter verspreiding van Bijbelkennis en de ideeën van de hervorming, en ze versterkten de onderlinge band tussen de gelovigen. Het zingen of bezitten van deze teksten was streng verboden en in strijd met de dogma’s van de katholieke kerk. Boekverbranding, geseling, gevangenis- en doodstraf wegens ketterij waren de gevolgen. Het is bekend dat doopsgezinden (doopsgezinde literatuur) hun liederen, behalve bij hun samenkomsten, ook op straat, in de gevangenis en tijdens terechtstellingen zongen. De schriftuurlijke liedekens richtten zich inhoudelijk naar de Schrift; in hun naam wordt hun belangrijkste kenmerk uitgedrukt. De inhoud bestaat echter niet alleen uit Bijbelstof, maar bevat ook oproepen te leven naar Gods geboden, gebeden, wenken tot praktische vroomheid en het betrachten van naastenliefde, leer- en vermaanliederen en dank- en lofliederen: in engere zin zijn zij uitingen waarin de ervaringen van de 16de-eeuwse gelovigen versmelten met Bijbelse elementen. Teksten uit het Oude en het Nieuwe Testament worden betrokken op eigentijdse gebeurtenissen, het wereldse contemporaine element wordt ingepast in een Bijbels kader. De verschillende bestanddelen worden in het lied tot een nieuwe eenheid samengesmeed. De schriftuurlijke liedekens hebben daardoor een vrijere relatie met de Bijbel dan de souterliedekens, die zo getrouw mogelijke berijmingen van Bijbelteksten zijn. Ook deze bevatten wel toespelingen op eigentijdse gebeurtenissen, maar ze werden slechts tot uiting gebracht voor zover de Bijbelwoorden dat toelieten. De term ‘suverlijc’ voor ‘mooi’ of ‘schoon’ dient in dit verband van suverlijc lied opgevat te worden als fraai in zedelijke zin, zoals in de titel Een suyverlijck ende schriftuerlijck boecxken. Lit: W.A.P. Smit, Dichters der Reformatie in de zestiende eeuw (1939) W.J.C. Buitendijk, Nederlandse strijdzangen (19772) F.C. Wieder, De Schriftuurlijke Liedekens. De liederen der Nederlandsche Hervormden tot op het jaar 1566 (19772) J. de Gier, Van de souterliedekens tot Marnix. Stromingen en genres binnen de letterkunde der hervorming in de zestiende eeuw (1987) B. Hofman, Liedekens vol gheestich confoort. Een bijdrage tot de kennis van de zestiende-eeuwse Schriftuurlijke lyriek (1993).
|