De nieuwe hofsche Rommelzoo
(1655)–Anoniem Nieuwe hofsche Rommelzoo, De– AuteursrechtvrijGedischt voor de laatdunkende knip-rymers en rymerzen
[pagina 320]
| |
Mijn vermoeide leden
In de Uyle-vlucht;
Daar klom een Buisje,
Met een Steekel-baats,
Op een Schoen-lappers huisje,
Om te doen iet raars,
Die blies strakx uit zijn kaars.
2 Het ging daar op een kuszen voort,
Aan 't stoeyen en aan 't woelen;
Onder dit krioelen
Den Schoen-lapper boort
Stil door de planke
Met der haast een gat,
Om zo dat Venus-janke,
Als 't gink fiks en glat,
Haar te verleeren rat.
| |
[pagina 321]
| |
3 Hy nam een Pen-els in zijn hand,
Die hy in 't puikst van 't drille
Moer stak in de bille,
Zy riep moordt en brandt.
Hy most uit 't Zaaltje,
Tegens dank en wil;
Want zy kromp als een Aaltje,
En gaf gil op gil,
Och! och! mijn bil, mijn bil.
4 Zy rolden beid' van 't Pot-huis af,
Braken schier hals en beenen;
Het schreeuwen en steenen
Yder reede gaf
Om uit te kijken.
Den Ruiter in 't zant
Vloog ras op, en ging strijken,
| |
[pagina 322]
| |
't Broekjen in de hand,
Zijn Mantel bleef te pandt.
5 Met haar bebloede aars-gat bloot
Lag Uffrouw, zonder spreken
Door de val en 't steeken;
'k Lachten my schier dood.
Den slimmen Lapper
Kroop toen uit der muit,
Dat bolden yder dapper;
Men gaf hem tot buit
Den Mantel van de Guit.
6 Zo haast het Venus-dier bequam,
Ging zy haar poepert dekken,
Rees op, en wou rekken,
Maar zy was te tam;
Met stoot' en douwen
| |
[pagina 323]
| |
Raakt zy op een draf,
't Rappalje teeg aan 't jouwen,
't Kapjen raakten af
Eer dat ik haar begaf.
Ba, wa dunkt auw goe lien;
Hoe staat auw het Fratsken aan?
Ke! haddet mee gezien,
Da wau kik om een Vaan.
|
|