Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdpastorale-1Etym: Lat. pastoralis = herderlijk < pastor = herder. Dichtkunst die de liefde voor het platteland bezingt en die steeds een idyllisch, ongerept en vredig natuurkader oproept, zoals in de idylle. Deze poëzie kende in de Griekse literatuur haar grootste bloei tijdens het hellenisme-1 in het werk van Theocritus en in de Latijnse literatuur bij Vergilius (Bucolica; vandaar bucolische poëzie). Bij deze laatste vindt men reeds toespelingen op de actualiteit. Deze tendens vindt men ook terug in de herderspoëzie van de renaissance, de barok en de rococo in heel West-Europa. Zie ook anacreontisch-1 en ecloge. In de middeleeuwen is de pastorale een subgenre binnen de Franse hoofse lyriek, de zgn. pastourelle uit de 13de eeuw, waarin de liefde gethematiseerd wordt aan de hand van een ontmoeting ergens in het open veld tussen een hoofs ridder met een niet-hoofs herderinnetje. De ridder zet ogenblikkelijk zijn zinnen op het meisje en tracht met loze praatjes en beloften, desnoods met geweld, zijn wellust terstond en ter plekke te bevredigen. De Oudfranse literatuur kent tal van pastorales, het Middelnederlands niet of nauwelijks. In de buurt komt het vijfde Gruuthuselied: Het was een rudder wael ghedaen, In de renaissance is het herdersdicht de lyrische vorm van de bucolische poëzie waarin - in navolging van Vergilius’ Bucolica - het eenvoudige landleven wordt geïdealiseerd als tegenhanger van het verdorven hofleven. Het gouden-eeuw-motief en de locus amoenus komen er regelmatig in voor, evenals muziek en dans. Uit de vaak in dialogen geschreven herderspoëzie, o.m. vele hoofse pastourelles, ontwikkelde zich de dramatische vorm van de bucolische literatuur (zie pastorale-2). Veel Nederlandse herdersdichten zijn vertalingen of bewerkingen uit het Italiaans. Gedichten waarin klassieke herdersnamen als Amaril, Chloris, Coridon, Myrtil, Philemon of Tytirus voorkomen, horen vaak tot dit genre, bijv. Simon van Beaumonts ‘Liet’ in de Zeeusche nachtegael (1623; ed. Meertens en Verkruijsse, 1982, p. 46). De bekendste auteur van herdersdichten is J.B. Wellekens, die ook een Verhandeling van het herdersdicht (1715; ed. Warners, 1965) schreef. Zijn poëzie, bestaande uit ‘herders-, hoef- en veldgezangen’ is uitgegeven als Dichtlievende uitspanningen (1710). Lit: J.L.P. Blommendaal, De zachte toon der herdersfluit; de pastorale poetica van Jan Baptista Wellekens (1987) E. Kegel-Brinkgreve, The echoing woods. Bucolic and pastoral from Theocritus to Wordsworth (1990) M. Smits-Veldt & H. Luijten, 'Nederlandse pastorale poëzie in de 17de eeuw: verliefde en wijze herders' in P. van den Brink & J. de Meyere (red.), Het gedroomde land: pastorale schilderkunst in de Gouden Eeuw (1993), p. 58-75 S. Macé, L'Eden perdu: la pastorale dans la poésie française de l'âge baroque (2002).
|
|