Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdanacreontisch-1De term anacreontische poëzie verwijst naar de Griekse lierdichter Anacreon (6de eeuw v. Chr.), maar betreft een genre dat in feite een latere vinding is. Centraal staat de thematiek van ‘Wein, Weib und Gesang’, in een luchtige, spottende stijl verwant aan de Franse ‘poésie fugitive’, met een anekdotisch karakter. Deze dichtvorm heeft, als antipode van de alexandrijn, korte drie- of viervoetige jambische of trocheïsche regels. Strofenbouw en rijm ontbreken. In de Nederlandse letterkunde is dit soort poëzie beoefend door Jan Luyken (1649-1712) en H.Cz. Poot (1689-1733). Grote bloei beleefde het genre in de tweede helft van de 18de eeuw, onder invloed van het Duitse rococo, bij Bellamy, Bilderdijk en Kinker. Geheel in de stijl typeert Bellamy de anacreontische poëzie in de volgende regels: Zing, mijn lieve vriend, de zangen Lit: P.A. Rosenmeyer, The poetics of imitation. Anacreon and the anacreontic tradition (1992).
|