De beginselen van Gods koninkryk in den mensch(1689)–Pieter Huygen– Auteursrechtvrij Inhoudsopgave Op de Titel-plaat. Op de Beginzelen van Gods koninkryk in den mensch. Korten Inhoud, en aan eenschakelinge van alle de Zinne-beelden, zo als ze na een volgen. Voorrede tot den Lezer of Zanger. De beginselen van Gods koninkryk in den mensch. 't Verlokte oog misleid den Boog. Helaas! een dwaas en zot verkiezen, Doet rust en lust in God verliezen. All' wat van goed tot quaad vervalt, Geeft d'allergrootste wangestalt. Volkomen een, altijd gemeen. Die enkel uit onkunde dwaald, Word van God weêr te rug gehaald. Wie quist, die mist. Zuur verkregen, licht ontzogen. God schept en teeld, volmaakt zijn Beeld. Wie rust met half voltrokken werk, Mist licht zijn wit en ogemerk. Aan d'overkant, is 't zalig land. Na ruim en vlak, een heilloos rak. Na smal en steil, veel ruimte en heil. Onbezocht, onbedocht. Geen rust-gewin, voor lust en minn' Als enkel, in ons Grond-begin. Jonk en teer, licht om veer. 't Natuurlijk-vast en scheid men niet, Voor eige-will' geweld geschied. Ontbind, en spoed, u van de Wal Zo wind, en vloed, u baten zal. Qaade Lust, nimmer rust. Hoe minder aard', hoe meerder vaart. Gods Liefde-zonne schijnt en gaat, In all' wat voor haar open staat. Leert 't onderzoek ons iet: Veel klaarder 't zelf-geniet. D'eerste Prang, valt zeer bang. Elk na 't Zijne, Ik na 't Mijne. Maar een, van tween, of geen. Gods aangename Zon Is aller levens Bron. 't Wil zo nood', in den Dood.