De beginselen van Gods koninkryk in den mensch
(1689)–Pieter Huygen– Auteursrechtvrij
[pagina 26]
| |
De ellendige en nooddruftige zoeken water, maar daar en is geen, hare tonge versmacht van dorst: Ik de Heere zal ze verhoren, Ik de God Israëls en zal ze niet verlaten. Ik zal rivieren op de hoge plaatsen openen, en fonteinen in 't midden der valleijen, Ik zal de woestijne tot een waterpoel zetten, en het dorre land tot watertochten. Esai. 41.17, 18. | |
[pagina 27]
| |
Hoe de goede God den onnozel dwalende Mensch op den weg des Levens leid; en hoe wy ook God en niet de Schepselen moeten lieven en zoeken, om ware ruste te vinden.
Stem
:
O Kersnacht!
1.
MYn oog zag eens een onbedochte,
Die Water tot verquikking zochte,
En reisde daarom ver van huis
De Waereld door, berg op berg neder,
Dog keerde zonder vinden weder,
Vermoeid, aamächtig, na zijn Kluis.
2.
En ziet! Gods liefrijk mededogen
Ontsluit des moeden Zoekers ogen,
Die zien, ja zien zeer diep verheugd,
In 't midden van zijn Kluis opwellen
Een zoete Bron, een Water-quelle;
De Moede drinkt met grote vreugd.
3.
Verquikt in 't diepste zijner zielen,
Looft God, en d'ootmoet doet hem knielen,
De handen na den Hemel heen,
Maar meest zijn hert en ingewanden,
Die gantsch ontfonkt in liefde branden,
Met nat-betraande ogen-leên.
4.
O mensch! waar moogt gy hene dwalen
Om laaft'nis voor uw ziel te halen!
De alverquikb're Vloed is nu
By lang zo ver niet eens te zoeken,
Weer slechs uw blindend' ogen-doeken,
Zoek u in God, en God in u.
| |
[pagina 28]
| |
5.
Want als de ziel zig in de zinnen
Uitstort, en wil de Scheps'len minnen,
Zo valt ze tot het diers-geniet,
Om daar te rusten, daar te leven:
Maar, laas! hoe meer dus aangedreven,
Hoe meer de ruste van haar vlied.
6.
Dus leer, ay! leer na binnen keren:
Leer alles na waardy waarderen:
Leer God, leer God alleen ten Grond
En Voorwerp uwer liefde kiezen;
Of anders zult gy 't Al verliezen,
Schoon gy de gantsche Waereld wont.
7.
O wech dan Schepselen, wech Beelden!
Wech die mijn ziele-kracht verdeelden,
Gy zijt mijn Levens-bron dog niet,
Geen lafenis, nog herts verquikken,
Maar vol van angels, netten, strikken,
Is 't al wat gy mijn ziele bied.
8.
Ach Jesus! laat uw liefde-stralen
Op ons afschieten, die dus dwalen,
En zoeken daar geen Water is.
O levendige Spring en Ader!
Wy nad'ren U, ach! kom ook nader
Tot onzer Zielen lafenis.
9.
Ay, kom en well op in ons herte,
By na van dorst versmacht, vol smerte,
Zo dor, onvruchtbaar en zo schraal;
Ach! wild dog eenmaal in ons komen,
Fontein, die ewig vreugde-stromen
Laat springen uit uw hemel-zaal.
| |
[pagina 29]
| |
10.
Op dat zig onze zielen baden
In 't rijk genot van uw genaden,
Verworven door uw heilig bloed,
Dat, lieflijk tot ons neêrgezegen,
Verquikt, gelijk een zomer-regen,
Het dorstig land van ons gemoed.
| |
Van de Ruste die voor 't Volk Gods is overgelaten.ALtijd onzeker om to zwerven, is een zeer grote last, en Alles wat men ziet is de verandering en vergankelijk-
Maar nadien de goede en rechtvaerdige God geen hon-
| |
[pagina 30]
| |
eenmaal te
komen, geen overvloed van spijs en drank tot Doch om dat die overvloed geestelijk en onzienelijk is, O Ziele, ô edele en dierbare Ziele! men gelooft dat gy O mijn Ziele! gy hebt nu zo vele jaren te vergeefs uwe Daar zal 't oneindige zig opdoen, 't volmaakte zig ver-
| |
[pagina 31]
| |
Daar zal een
vrede, die alle verstand te boven gaat, u ver-
O Ziele, ô Ziele! ô al te diergekochte Ziele! wat Liefelijke Heer en Almachtige Koning! buig onze we-
|
|