De beginselen van Gods koninkryk in den mensch
(1689)–Pieter Huygen– Auteursrechtvrij
[pagina 20]
| |
Indien wy zeggen dat wy gemeinschap met Hem hebben, en wy in de duisternisse wandelen, zo liegen wy, ende en doen de waarheid niet, 1 Joh. 1.6. | |
[pagina 21]
| |
Dat de Mensch wel behoorde te weten, dat de Verëeniging der Ziele met God niet toelaat in de Zonden te blijven leven.
Stem
:
O zalig heilig Bethlehem!
1.
AL wat zig vind van eenen aard
Verëenigd zonder tegen zeggen:
De Vlam en Rook gaan opperwaart,
En 't grove deel blijft ewig leggen.
2.
Die van Gods Geest ontfangbaar leeft,
Laat zig ook licht van Hem bewerken,
En daar Die 't hert ten zetel heeft,
Daar zal men 't uit de vruchten merken.
3.
Een Gods-kind heeft een Gods-natuur,
Als van zijn Vader, die hem teelde;
Gelijk als 't Yzer van het Vuur
Geheel doorgloeid het vuur verbeelde.
4.
Zo lang het Yzer, doof en koud,
Den aard des Vuurs niet kan vertonen,
Is 't dwaasheid dat men echter houd
De kracht des Vuurs daar in te wonen.
5.
Maar, waarde menschen! die gelooft
Dat gy verëenigd zijt met Gode,
Zie of uw Ziele gloeid of doofd
In liefde Gods en zijn geboden.
| |
[pagina 22]
| |
6.
Zie of den ouden mensch verdwijnt,
Zie of de nieuwe word geboren,
Zie of in u Gods Beeld verschijnt,
Dat door uw zonden was verloren.
7.
Zie of gy hebt den aard van 't Lam,
Den naam zijt van Gods kind'ren waardig;
En of zijn zuiv're liefde-vlam
U met God een maakt en een-aardig.
8.
De Lucht blijft ewiglijk vervreemd
Van 't heerlijk hemels licht der Zonnen,
Zo lang men Mist of Damp verneemt,
Die haren glans beletten konnen.
9.
Zo onze Zielen ook van God,
Dien heil'gen Vader aller lichten,
Zo lang de schepselen ons tot
Haar liefde buiten Hem verplichten.
10.
Ofschoon al 't een en 't ander ding
Elkander naakt' en nooit vergaarde,
't Bleef ver noch van verëeniging,
Daar eigen aard met eigen paarde.
11.
Ook zo, die maar met eene kracht
Der Zielen kan tot God genaken:
Vergeefs hy zig verëenigd acht,
Om God volkomentlijk te smaken.
| |
[pagina 23]
| |
12.
O Jesus die zo vuurig bad,
Dat w' alle mogten eenig wezen,
Met zulk een eenheid als Gy had
Met uwen Vader hoog geprezen.
13.
Kom, maak ons een in eenen geest,
Met U en uwen God en Vader;
Op dat wy ewig houden feest,
Verëenigd met des Levens ader.
| |
Van de Heiligheid en Verëeniging der Ziele met God.
ZYt heilig, want Ik ben heilig, zegt de Heere onze
God: Dewijl nu de Heere zijne heiligheid den Mensche | |
[pagina 24]
| |
en oprechtigheid, beneffens een
gehele en ewige afzonde-
Maar als hier bykomt de heiligheid Gods, zo als Die O Vader! ô Zone! heilig ons, en wy zullen geheiligd Zend ons uwen Geest, en wy worden herschapen na Heere, Heere! wat zijt Gy beminnelijk! wat zijt Gy | |
[pagina 25]
| |
voor ewig onderga en
versterve, en 't leven dat uit U is, Wy bekennen van herten, dat uwe goedheid ons alles, |
|