| |
| |
| |
| |
All' wat van goed tot quaad vervalt, Geeft d'allergrootste
wangestalt.
| |
| |
Als mijn herte opgezwollen was, en ik in mijne nieren
geprikzelt wierd, toen was ik onvernuftig, ende en wiste niets: Ik
was een groot Beest by U.
Psal. 73.21, 22.
| |
De mensche die in waarde is, en geen verstand en heeft,
word gelijk als de beesten die vergaan.
Psal. 49.21.
| |
Jesus zeide: En hebbe ik niet u twaalve uitverkoren? ende
een uit u is een Duivel.
Joh. 6.70.
| |
| |
| |
Hoe de mensch door zonden het menschelijk en Goddelijk Beeld
verliest.
Stem
:
De geest en kan in 't kruis, &c.
O Mensch, ô eêl geschep, zo herelijk geschapen,
Een Engel na den geest, zo rijk van God begaaft,
Hoe kond gy u aan 't vleesch zo jammerlijk vergapen,
Dat gy uw hert en ziel daar aan geheel verslaaft.
In u behoort het beeld eens waren mensch te wezen,
Van liefde, vriendlijkheid, oprechtigheid en deugd,
Van hoop, geloof op God, en kinderlijke vreze,
Van ootmoed, lijdzaamheid, verzelt met heilge vreugd.
Maar nu woont in u 't Beeld der Duivelen en dieren,
De wrede is een Leeu, de gulzige een Zwijn,
De loze lijkt een Vos, de gierigaard de Gieren,
En vele tonen dat ze Duivels kind'ren zijn;
Met God, en goed, en deugd, te last'ren en te vloeken,
Met niet als quaad te doen, en daar in hare lust,
Als of't haar leven was, geduriglijk te zoeken,
Tot dat het eenmaal word in 't helsche vuur geblust.
Rampzalig kind! zo wijd, zo ver van 't pad getreden!
Zo jammerlijk ontaard van alle meschlijkheid!
Waar is uw eerste Beeld? en wie toond ons op heden
Eens tusschen Duivel, dier of mensch recht onderscheit?
Waar heen, waar heen, ô Mensch, de dieren moeten sterven,
De Duivelen haar deel is niet als ramp en pijn;
Verlaat haar beider aard, op dat uws Vaders Erve,
Wanneer gy Godlijk word, uw ewig deel mag zijn.
Diog'nes, met uw licht zelf by de lichte zonne,
Die midden onder 't volk zocht na een menschlijk Beeld,
Zoek nu noch menschen: Maar, ô Jesus, levens bronne,
| |
| |
Kom, schep en vind in ons het Beeld van U geteeld:
Dat over eed'le Waas, dat Goddelijk gezinde,
Dat allerlieflijxt deel, zo Heilig en zo Zoet,
Dat rein en zuiver hart, ei kom, ô ziels Beminde!
Kom, zoek en vind in ons zo louteren gemoed.
| |
Van de Wedergeboorte.
MEn kan niet ontkennen, dat den mensch geschapen is om hier op aarde een
Pronk-beeld van Gods goed-
heid, macht en wijsheid te zijn, zo door het navolgen van Gods
liefde, barmhertigheid, weldadigheid en lankmoe-
digheid met het allerinnerlijxte van zijn gemoed, als door 't wel
en heilig gebruiken van alle de vermogens en krach-
ten van geest, ziel en lichaam tot zulk een einde, en alzo door
de uitmuntende kennis waar mede de goedheid des Scheppers hem zo
rijkelijk verzien heeft, als van verre enigzins na te volgen het diep
beleid en d' ondoorgronde-
lijke voorzichtigheid Gods.
Dus zou de mensch een navolger Gods zijn als een ge-
liefd kind, en wandelen in de liefde, gelijk Christus hem lief
gehad heeft; maar, helaas! byna alles wat in en aan hem is, is
veräard en ten quade verandert; zijn goedheid in
boosaardigheid, zijn macht in strengigheid, en om zijn naasten te
beschadigen, zijn wijsheid en kennis in door-
traptheid en schalkheid, om te bedriegen en te misleiden, en een
uitvinder te zijn van quade dingen: En aldus blijkt het waarheid te
wezen 't geen de Prediker zegt
cap. 7.29.
Dat God den Mensche recht gemaakt heeft, maar zy hebben
vele vonden gezocht.
Hierom is ons niet nodiger, zullen wy gelukkig wor-
den, als dat wy alle wederkeren van onze boze vonden en | |
| |
aangenome quaadaardigheid, en weder trachten te wor-
den lieve Kinderen Gods, door ons te laten wederbaren van Gods
Woord en Geest, op dat wy alzo Erfgenamen worden van alle onze Vaders
goederen.
O laat ons hertelijk en ernstig verlaten en verzaken alle
boosaardigheid, hovaardigheid en leugenachtige eigen-
schappen, innerlijk en uiterlijk, waar door wy de boze Duivelen
gelijk zijn geworden, alle wreedheid en har-
digheid des herten, die ons een Leeu en Beer schenen te maken,
alle overdadigheid in spijs en drank, en alle on-
tuchtigheid, die ons het Beeld van een Zwijn deden dra-
gen, alle bedriegelijkheid, geveinstheid en loosheid, op dat wy
niet meer Vossen en schijnen, alle inhalendheid en lust tot overtollige
bezittinge der aardsche dingen, om niet de geest der Gieren te
vertonen, en alle nijdigheid en afgunstigheid, om die van de Honden
niet na te volgen; maar door het tegendeel, de goedernierenheid, de
liefde en goedaardigheid het Beeld der heilige Engelen uit te
drukken, en door zachtmoedigheid, matigheid, kuis-
heid, oprechtigheid, eenvoudigheid, vergenoegzaam-
heid, weldadigheid en goedgunstigheid dat aanminnige, dat
liefelijke, dat uitverkoren Afdruksel en Beeld Gods, Jesus Christus, te
vertonen.
Heilige en gezegende Heer! die ons, als wy zo diep vervallen waren, van
God zijt geworden, Wijsheid,
Rechtvaerdigheid, Heiligmaking, en Verlossing, wy
roepen U aan, laat ons genade vinden in uwe ogen, op dat onze
zielen leven en niet en sterven; maak ons wijs, om U, uwen Vader, uwe
heilige Wil, uw Woord, uw Geest en ons zelven wel te leren kennen; maak
ons vry van alle zonden, door vergeving, quijtschelding en verzoening
by uwen Vader, door en in uwe bloedige offerhande: geef dat wy
waarlijk heilig worden, doende en volbrengende door de kracht uwes
Heiligen Geestes uwe heilige Wil, die uwe goedheid verzorgt heeft dat
uwe getrouwe Ge-
| |
| |
zanten ons in de Boeken des Niewen Verbonds hebben
nagelaten.
En inzonderheid, ô Allergoedertierenste, zo heilig dog eens
den innerlijxten grond van onzen geest; Heer, daar bidden wy U om, op
dat wy alzo, volkomen verlost en vry gemaakt van de hand aller onzer
Vyanden, U alleen dienen zonder vreze, in heiligheid en gerechtigheid,
alle de dagen onzes levens, en door die innerlijke verlossing der
zonden, verzekerd worden dat 'er de verlossing van de ewige dood en 't
verderf gewisselijk op zal volgen, en Gy ons stellen in die staat daar
men bevindelijk uit zal roepen: de Dood is verslonden tot
overwinninge, Dood waar is
uwe prikkel? Helle waar is uwe overwinninge? Nu is onze Grote
Verlosser uit Sion gekomen! nu zijn de Godloosheden van Jacob
afgewend! nu heeft God zijn Volk bezocht met den opgang uit de
Hoogte! Dit is de Dag des Heeren, laat ons blijde zijn met vol
-
kome blijdschappen, want de ewigheid is daar, en de zaligheid
onzes Gods is verschenen! nu zullen wy in zijn licht wandelen,
tot in alle ewigheid!
O zalige hervorming! welx uitkomst zo overzalig is! wie omhelst u niet?
wie zoekt u niet, van de eerste ure aan dat hy eenige kennis van u
heeft? O laat ons weder-
keren van onze verbasterde aart, eer het te laat is, om al-
zo van nieus en van boven wedergeboren te worden; laat ons
haasten, want onze tijd zal gewisselijk heel kort zijn.
Heere, help tot deze Wedergeboorte door d' ingewan-
den uwer ontferming, op dat wy Spruiten en Planten wor-
den uwer gerechtigheid, lieflijk groejende en bloejende in 't
ontslote Paradijs, 't welk ons uw lieve Zoon zo gena-
delijk geopend heeft en ingeweid door het Voorhangsel, dat is,
zijn Vleesch, en ons aldus door die grote herstel-
ling uit den Dood in 't Leven overgezet, om ons ewig te doen
leven het ware Leven dat uit U is.
't Geen we van U, ô Vader, bidden, is immers tot | |
| |
uwe
Eere, op dat Gy in ons verheerlijkt zoud worden; en daarom vertrouwen
wy op U en op uwe oneindige liefde, dat het U behagen zal onze Bede te
zijner tijd genadelijk te vervullen, om uwes zelfs wille en om
uwes Heiligen Naams wille, Die geprezen zy in ewigheid. Amen.
Jesus antwoorde ende zeide: Voorwaar, voor-
waar zegge ik u, 't en zy dat iemand wederom geboren worde, hy en
kan het Koninkrijke Gods niet zien.
Voorwaar, voorwaar, Zo iemand niet gebo-
ren en word uit Water ende Geest, hy en kan in het Koninkrijke
Gods niet ingaan. Joh. 3.3, 5.
|
|