| |
| |
| |
| |
| |
| |
Mijne gedachten en zijn niet u lieder gedachten, ende uwe
Wegen en zijn niet mijne Wegen, spreekt de Heere. Want gelijk de
hemelen hoger zijn als de aarde; alzo zijn mijne
Wegen hoger als uwe Wegen, ende mijne gedachten dan u lieder
gedachten.
Esa. 55.8, 9.
| |
| |
| |
Hoe de Weg en de Reize van d'aarde na den hemel, van sich
zelven tot God, van de schepselen tot den Schepper, en van het
tijdelijke tot het ewige, zo kort niet en is, als men sich somtijds
inbeeld.
Stem
:
De Geest en kan in 't kruis, &c.
TOen my den Weg tot God, eerst onder weinig zaken,
Wierd voor 't verstand gebracht: riep ik (maar onbezocht)
O! dat 's een lustig pad, om tot dien stand te raken!
Dus maakt' ik my gereed ten ongewone tocht.
't Was maar, verzaak, verlaat, keer om uw hert en zinnen;
Geloof, en hoop op God, verëenig u met Hem,
Door zuiv're liefd', en Hy zal u weêrom beminnen:
Al woorden van een zoet' en zegenrijke stem.
Maar nu ik mijnen voet heb op dien weg begeven,
Vind ik ze rijk van stof, en in beteikenis
Van wijden ommetrek, vol geest, en kracht, en leven,
Door merg en ziel te gaan, van 't hert dat raakbaar is.
't Verzaken heeft veel in, verlaten en versterven,
Gelove, liefd' en hoop, vereischen wonder veel.
Volmaaktheid sluit in sich veel hebben, en veel derven.
Verëeniging met God, is heilig, hoog en eêl.
't Ging my als een die zag den gantschen kloot der aarden,
In 't klein wel afgemaald, en 't een en 't ander land,
En scheen niet wijd van een, en des wel aan te vaarden,
De waereld door te gaan van d'een tot d'ander kant.
Hy dacht, in 't kort kan ik doorreizen alle rijken:
Maar lieve mede-mensch, het was zo wijd gefaalt,
De moed begon hem haaft en dikmaal te bezwijken,
De weg was veel te lang, en hy niet min verdwaald.
| |
| |
Hierom, ô lieve Heer! en allertrouste Vader!
Zo Gy ons niet en helpt, wy blijven in den strijd
Op dezen langen weg, ach, kom! wy komen nader,
En reik on uwe hand, en breng ons daar Gy zijt.
Daar Gy zijt: en daar zy, die haar in U verloren,
(Met U vereenigd) haar voor ewig vinden weêr,
In 't zelschap uwes Zoons, daar 't heir der Englen Choren
't Oneindig-nieuw lied speeld, uw Majesteit ter eer.
O! nooit bevatte vreugd! ô! bron der zaligheden!
Ach, ach! wanneer geniet ik U volmaakt, mijn God!
Ach! wanneer zal mijn ziel haar laatste trede treden
Op deze reis des tijds? wanneer, mijn zalig Lot!
Wanneer, mijn eenig End! koom ik noch eens ten enden?
Wanneer (mijn Bruidegom! mijn zoetste Jesus, ach!)
Zult Gy van uwen troon d'Archanglen nederzenden?
En ik dien heil-glans zien, van uw doorluchten dag?
| |
Van de volmaaktheid en wijd-uitgestrektheid der Evangelische
geboden.
DEwijl de Almagtige, de menschen door sijn Zoon, tot de volmaaktheid en
volkomen ouderdom wilde bren-
gen en herscheppen, zo heeft Hy gezegend, niet allen door dien
Zoon alle het oude, als daar zijn alle de schulden we-
gens de gedane zonden, willen vergeven, en de zwakke eerste
beginselen der Wet, met alle voorschaduwen, die daar onder waren,
wegnemen, en de menschen van dat ondragelijke jok verlossen: maar heeft
daar-en-boven een wet des geests en des levens haar willen voorstellen,
en in haar herte inschrijven, behelsende de allervolmaakste ge-
boden van liefde tot Hem en den naasten, een volkomen en
kinderlijk vertrouwen op Hem, als op een allertrouste, goedertierenste
en almachtige Vader, beneffens een ge-
hele afsterving en verzaking van alle onze eigen wil en
verkiezen, met een volstrekte en ewige overgift en op-
dracht van alles, aan sijn lieffelijk welbehagen. Zodanig | |
| |
dat de mensch niet meer hem zelven zou leven, maar den genen, die voor
hem gestorven en opgewekt is.
Alle deze dingen nu, begrijpt dat goddelijke en dierbare woord, in korte
en bondige redenen; van God lief te hebben
boven alles, uit geheel zijn herte, ziele, verstand en kracht,
en
den naasten als zich zelven: Alles te verzaken om Christus
wil,
zijn kruis op te nemen, en Hem na te volgen.
Maar wat dit al in heeft, en hoe diep en ver dit sich uit-
breid, zodanig, dat als men komt, daar eerst het geestelij-
ke oog ten uitersten zien kon, men al weêr verder en ver-
der ziet, dat moet de mensch onder de hand door onder-
vindinge leren.
Gewisselijk, daar 't gehele hert, ziele, alle kracht en verstand
geëischt word, met versakinge van alles, daar en blijft voor
den mensch om te behouden niet meer over: Daar de maat van de liefde
des naasten genomen word van de liefde onzes zelfs, daar is de proeve
naauw gezet. Daar 't kruis dagelijx moet opgenomen worden, blijven
niet veel uren om onlijdsaam of wellustig te zijn. Daar men dien
heiligen en barmhertigen, dien matigen en kui-
schen, dien gehoorsamen en vernoegden, die volmaak-
ten Voorganger, Jesus Christus, zal navolgen, daar is het uit met
alles wat tegen dat heilig Voorbeeld aanloopt.
Hier zou onze ziele moeten bezwijken, indien zy zien zou op de weinige
krachten, die een beginnende gevoeld.
Maar 't oge slaande op de kracht des Almachtigen Gods, en op de
overvloedige en getrouwe beloften van hulp, en lieftelijke
ondersteuningen, den zwakken wor-
stelenden mensch belooft, op het getrou in 't werk stellen van
die krachten, die hy alreeds heeft, zo ontluikt zy als een roos met het
opkomen der aangename zonne: en zy wend deze heilige en hoge geboden,
in vurige en gedurige gebeden na den Troon des genen, die ze haar
bevolen heeft: en spreekt met een waarachtig herte;
Mijn Heer en mijn Heiland, Jesus Christus! ik arm en worstelend
aardwormpje, zie en leze uwe volmaakte en | |
| |
heilige wille, in 't
woord dat Gy my verkondigd hebt, en bevinde my zo zwak en onvermogende,
om dien hogen eisch te voldoen, dat ik ten uitersten uwen geest der
sterk-
te en der kracht van noden heb: en daarom breng ik uwe geboden in
gebeden tot uwe Goddelijke Majesteit, op dat het uwe Goedheid behage,
die in my door uwen Geest tot de daad en betrachtinge te brengen, en my
dat geheiligde vermogen by te leggen, waar door ik niet een weter al-
leen, maar een waarachtig dader van uw Woord mag be-
vonden worden, en also gelukzalig zijn in dat doen.
Getrouwe Herder van mijn ziele! Verlaat my toch niet, schoon ik U wel
heb verlaten; lei my toch op uwe wegen, en als ik wat afdwale, zo breng
my in uwe onbe-
denkelijke liefde weder te recht. Als ik moedeloos wor-
de, zo ondersteun my; als ik door de lankheid des wegs flaau zou
worden, zo verquik my, en toon my op een le-
vendige en gevoelige wijze, hoe haast Gy my misschien zult t'huis
roepen, en dat dan het einde van mijn wande-
ling, worsteling en pelgrimagie daar is.
En derhalven, ô goedertierene Heere! leer my maar slechs moed
houden, nadien het einde van den strijd zo haast gekomen zal zijn, en
dat dan uwe grote liefde met een ewige Vrede mijn ziele zal bekronen,
een Vrede die alle geleden leet wel duizendmaal zal verzoeten.
Schoon dan uwe heilige geboden sich wijd uitbreiden, en ver henen
reiken, uwe heerlijke beloften gaan onein-
dig verder: want behaagt het uwe hoge Majesteit ons ge-
hele herte te eischen, 't lust U ook wederom, om zo te spreken,
uw gehele herte, ja U zelven geheel en al aan ons te geven, nadien Gy
ons erfgenamen van uw ewig Koninkrijk wilt maken.
Moet men hier alles versaken; Immers is dit recht-
vaerdig, om dat niets ons eigen toebehoort, en dat uwe
onbegrijpelijke goedheid ons ook alles op een byzondere en geheiligde
wijze wil wedergeven:
Want alles is onze, het zy de waereld, het zy leven,
het zy dood, het zy tegenwoordige,-
| |
| |
ge, het zy toekomende dingen, alles behoord ons
toe, als wy maar U toebehoren en eigen zijn, gelijk Gy uwen
Vader toebehoord en eigen zijt,
1 Cor. 3.21, 22, 23.
Eischt Gy dat wy U en uwen Vader zullen liefhebben boven alles:
gewisselijk, Heere, dit is een liefde van U, die wonderlijk is in onze
ogen, ja een allergrootste eere voor ons, dat wy U mogen liefhebben; wy namelijk, die niet als haat en vyandschap,
om onzer zonden wille, waardig waren, en wel verdiend hadden, nooit aan
U met genoegen te mogen gedenken, veel minder U lief te mogen
hebben, en dat met ons gantsche herte en alle on-
ze krachten; want in U lief te hebben, is het hoogste ver-
maak, de diepste vreugde en allergenoegelijxte wellust.
Is de inhoud van uw gebod, onze naasten lief te hebben als ons zelven,
dit is menigmaal maar al te billijk, nadien hy dikmaal veel beter is
als wy, minder gezondigd heeft, en derhalven U veel aangenamer is, en
buiten dat, altijd onze liefde en ontferminge waardig, als een lid van
't grote lichaam der menschen, om welk te behouden Gy uit liefde
voor ons gestorven zijt, als wy nog vyanden Gods waren, en Gy, Heere,
deze onze liefde altijd met een veel groter wederliefde vergeld: en
dewijl 'er geen aange-
namer ding is, als in de liefde te staan en lief te hebben, zo
vergeld de liefde ook sich zelven niet weinig.
Dat dan, ô Gy zeer beminnens Waardige, uwe heilige en
wijd-uitgestrekte geboden sich toch door uwe grote kracht in ons ook
uitbreiden, onze herten geheel vervul-
len, innemen, en zodanig maken als 't U behaagt.
Dan zullen wy ware onderdanen zijn in uw Konink-
rijk, levende onder 't rechtmatig bestier van uwen recht-
vaerdigen Scepter, en genieten de vrede en blijdschap des
heiligen Geestes, als gevolgen van het betrachten der gerechtigheid.
Ach! Heere, help alle uwe strijdende en lijdende zie-
len doorworstelen en overwinnen, tot uwe ewige eer en
heerlijkheid. Amen.
|
|