De beginselen van Gods koninkryk in den mensch
(1689)–Pieter Huygen– Auteursrechtvrij
[pagina 44]
| |
Ende God schiep den Mensche na zijnen Beelde, na den Beelde Gods schiep Hy hem. Gen. 1.27. | |
Ten dage als God den Mensche schiep, maakte Hy hem na de gelijkenisse Gods. Gen. 5.1. | |
[pagina 45]
| |
Waar in 't Beeld Gods bestaat.
Stem
:
O Kersnacht.
1.
DAar Will' en macht elkander sterken,
En tot een zelvig einde werken,
Word licht iet sonders uitgevoerd:
Maar noch veel meer, daar 't Al-vermogen,
Ontrent en in des menschen pogen,
Den lust verwekt en geesten roerd.
2.
Dus, of ik nu Gods afdruk misse:
'k Verwacht noch eens zijn Beeltenisse,
In my hersteld te zien met kracht.
En als
Verstand, Memorie, Wille
,
Niet meer met mijnen God verschillen,
Dan is dat grote werk volbracht.
3.
't Is waar, ik ben zo zeer onaardig,
En alle hulpe Gods onwaardig;
Ja van dien Goeden zo vervreemd:
Dat my, door al mijn gantsche leven,
Het minste niet is bygebleven,
Dat na zo lieven Vader zweemt.
4.
Maar, ziel! hou echter moed, daar is 'er
Een die wil helpen, trou en wisser,
Als gy nu wel geloven kond:
Het Beeld, het Beeld, den Zoon, des waren
En groten Gods, wil u weêrbaren,
Door 't krachtig woord van zijnen mond.
5.
Die aller scheps'len Eerstgeboorne,
Opzoeker, Liever van 't verloorne,
Hersteller der vervalle ziel,
Verzoener tusschen God en menschen,
Die ooit vervuld' al 's herten wenschen,
Van die zig dichte by hem hiel.
| |
[pagina 46]
| |
6.
Hy zal 't
Verstand
u wel verlichten,
Uw neêrgebogen geest oprichten,
En drukken daar zijn kennis in,
Zo diep, zo hoog, zo zeer te prijzen,
Ver van 't bereik der waereld-wijzen,
En al wie leeft in aardsche min.
7.
Die stralen zullen u verquikken,
En klaar vertonen al de strikken
Des Duivels, uwen hoofd-vyand,
Des waerelds, welkers valsche luister,
Veel herten lokt, terwijl z' in 't duister,
Haar strikken zet en netten spand.
8.
Hier door zal uw
Memorie
, wakker
En levendig, gelijk een akker,
Die wel beploegd, bezaaid, beplant,
Staag opweld in zijn vrucht te geven,
Zeer krachtig worden aangedreven,
Als door een Goddelijke hand.
9.
Die 't merg der heilige gedachten,
Daar in gedrukt, doet verder trachten,
Om hoger opgevoert te zijn,
Daar d'Opper-godheid word gevonden,
Daar de gedachten als verslonden,
Gantsch rusten buiten angst en pijn.
10.
Ja weggerukt, den goede
Wille
Ook met haar voeren, zoet en stille,
En teffens werpen onder God,
Zo wel in hebben, als in derven,
In voor en tegen, leven, sterven,
Der zielen hoog en zalig lot.
| |
[pagina 47]
| |
11.
Dat dan, ach Vader vol van glorie!
In ons
Verstand, Wil
en
Memorie
,
Uw kracht gedrukt zy, naar uw Beeld,
Zo zijn wy van U weêrgeboren,
Zo blijft uw Beeld niet meer verloren,
Maar word van nieus in ons geteeld.
| |
Van de Verniewinge des herten.ALs de menschen zo vervallen en ontaard waren, dat Zou nu de mensch namaals tot dat vreedsaam, hemels En daar uit blijkt, hoe nodig het is, dat wy in dit leven | |
[pagina 48]
| |
dingen te vorderen, ten einde wy bequaam
worden om En warelijk, dat hemelsch leven hier al naby te komen, Maar, ô vyanden, ô vyanden van onze zaligheid! hoe O neen ô neen! de tijd van verandering des herten is nu O zware sententie! waardig om van dit ogenblik zo | |
[pagina 49]
| |
Laat ons nu arbeiden, om met Gods hulpe zodanige te Gewisselijk, uit zulk een grond welden die aangename Maar, om dat het den ontaarden en onversturven O! dan zullen we navolgers Gods zijn, als geliefde |
|