| |
| |
| |
| |
't Natuurlijk-vast en scheid men niet, Voor eige-will' geweld
geschied.
| |
| |
Ende de Heere zal de Egyptenaars dapper slaan, ende
genezen: ende zy zullen haar tot den Heere bekeren, en Hy zal sich
van hen verbidden laten, ende Hy zal ze genezen,
Jesai. 19.22.
| |
De Rechtvaerdige sla my, het zal weldadigheid zijn, ende Hy
bestraffe my, het zal olie des hoofts zijn,
Psal. 141.5.
| |
| |
| |
Hoe de ziele niet los kan worden van de natuur en zonden, waar
aan zy vast is, als door veel te lijden en door te staan, en dat zy over
zulx haar niet van dat lijden moet onttrekken.
Stem
:
Hoe werk je niet Leeuwerk?
HOe vast zijt gy, ô Steen!
Wie klooft u dus van een,
En beukt u gansch te mortel?
Is 't niet een kracht des Heeren?
Afscheid tot sijner eren,
Steenachtig was mijn hert,
'k Liep ongevoelig henen,
Zeer vast en diep verwert,
Tot dat Dien hoog Beminden
Mijn bange ziel ontbinden,
Aan 's lichaams lust geketend,
't Hoog-ewig heil vergetend,
Al is het ons een smerte,
Die vleesch en bloed betreurd,
Als Gy, door tucht, het herte
Van 't sichtbaar trekt en scheurd.
| |
| |
En 't heilsaam, trouw kastijden,
Ja gansch gewillig lijden,
Niet los en vry kan wezen
Heel uit den dood der zonden,
En dit niet kan geschiên,
Als door veel smert en wonden,
Zo willen wy 't niet vliên.
't Zijn zoete liefde-slagen,
't Komt toch uit uw gena,
Daar niet van op te houden,
Zijn, van al 't quade oude,
| |
Van de Reiniging der ziele.
GElijk het Goud veel moet lijden, en de scherpe proe-
ve van Vuur en Sterkwater doorstaan, eer het tot zui-
verheid en louterheid geraakt, zo moet ook een ziele om tot de
uitzuivering van alle onreinigheid te komen, niet minder lijden
passeren: want dewijle zy met veel vuilig-
heid der zonden, des vleeschs, en der eigen wil bevangen en door
en door begroeid is, zo kan dat alles niet afgeschei-
| |
| |
den en verteerd worden, als door een pijnlijk sterven,
versaken en doden.
Daarom, al wie tot de reiniging der ziele garen zou ge-
raken, die diend sich de Smeltkroes van de Goddelijke wil voor te
stellen, waar in hy sich werpende en geheel over-
gevende, in 't vuur der liefde Gods zal geraken, 't welk hem
gedwee, tot versmeltens toe, zal doen worden, ver-
liezende al sijn oude hardigheid en eerste fatsoen, met ee-
nen quijt wordende alle vuiligheid, en al 't geen minder is als
ware deugd van een beproefd geloof, en doorzuiverde innige
Godvruchtigheid.
En indien hy, als een dapper held, die pijnelijke proeven wel uitlijd,
en niet te vroeg moede en word, maar, in sich dus te laten louteren,
volhard, tot dat alle onäardigheid verslonden is, zo zal hy
zeer schoon en heilig, als goud, beproefd, komende uit het vuur, voor
den dag komen; en hoe aangenaam en lieffelijk zulk een ziele in de
reine ogen Gods en sijnes Gezalfden is, en konnen geen men-
schen noch Engelen tongen na waarden uitspreken.
Hoe overeenkomende en verëenigd met God de zoda-
nige sich menigmaal, op een levendige wijze, volgens 't Goddelijk
welbehagen, bevind, is onbeschrijvelijk. Wat een aangename vrede,
lieffelijke ruste, diepe vergenoe-
ging, grondige verliezing sijns zelfs, verliefde versmel-
ting, hooggaande blijdschap en hemelsche vreugde, moet hier uit
in het herte wel ontstaan! Wat een heilige aan-
dacht! hoe groten eerbiedigheid en hertelijke dankzeggin-
gen! hoe wakkeren lust tot gerechtigheid en waarheid! hoe
onuitblusselijke en gloeijende liefde! wat grote sterk-
te inwendig! hoe veel hemelsche wijsheid! wat diep in-
zien in de wonderen van Gods Wet! wat levendigheid des gemoeds!
wat vuurigheid in 't gebed, en hoe vrolijken hope komt hier niet al uit
voort!
O wonderlijke en alleen bevallige schoonheid! die u bereikt, klimt boven
de glans der zonne, en blinkt helder-
der als het fijnste goud.
| |
| |
Zal onze lust dan niet krachtig opgewekt worden, om aan deze Goddelijke
en heerlijke reiniging, ons zelven ge-
heel en al gewillig over te geven? zal 'er iets beters voor onze
edele ziele konnen bedacht worden? immers neen. Het schone is
gewisselijk beter als het vuile, het gereinig-
de als het bemorste, en het gelouterde en geheel gezuiver-
de als het vermengde en bevlekte.
Word 'er dan geen moeite in de waereld ontsien, om iets, dat hoog en
dierbaar geacht word, met veel arbeid en koste van sijn besmettingen te
zuiveren, op dat het ge-
vallig zy in de ogen der aanschouwers, laat ons noch veel minder
ontsien allerhande arbeid en kosten aan te wenden tot reiniginge van
onze dierbare ziele, op dat die de ogen des Allerhoogsten aangenaam zy
in Christus Jesus.
En dewijl die Liefhebber onzer ziele, tot afwasschinge en zuiveringe der
zelve, sijn dierbaar bloed heeft laten ver-
gieten, zo betaamt het ons door gedurige gebeden hem aan te
roepen, dat Hy genadelijk, het begonnen werk in ons ten einde brenge:
Hem gezegend, in ewigheid geen weg voorstellende, waar door Hy ons zal
heiligen, maar in gelatenheid ons in sijn hand geheel overgevende,
om volgens sijn liefste wille, door zulke wegen, uit- en in-
wendig geoeffend en gelouterd te worden, als sijn Maje-
steit zal behagen, 't zy voor- of tegenspoed, ziekte of ge-
zondheid, ere of onëre, vrede of twist, inwendige dor-
heid of vreugde; geheel geen verkiezinge makende, als alleen
deze, dat wy de genade mogen verwerven, om sij-
ne wegen in alles te konnen volgen, en het voor een al-
lergrootste ere te achten, dat sijn oge van liefde en genade sich
verwaardigd op ons arme menschen neêr te zien, en sich onzer
aan te nemen, en dat het ons wel zal zijn, een dorre woestijne door te
wandelen, om in 't heilige Land der beloofde ruste te komen, als sijn
aangezicht maar zal gelieven met ons op te trekken.
Hy onze grote Verlosser, Heiligmaker en Zaligmaker, zy dan gedurig met
en in ons, Hy loutere en zuivere, Hy | |
| |
reinige en wassche ons, op
dat wy waarlijk heilig bevon-
den worden, als Hy ons gereinigd zal hebben, met het bad des
waters door het Woord; Hy stelle ons Hem zelven heerlijk voor, als een
uitverkoren gemeinte, die geen vlek of rimpel en heeft, of iets
diergelijx, maar heilige ons ge-
heel en al, en beware onze geest, ziel en lichaam, onbe-
rispelijk tot sijne heerlijke toekomste, om dan als sijn be-
minde Bruid, van Hem ingehaald te worden na sijns Va-
ders ewig Paleis, onder het hemelsch vreugde-geschal al-
ler heilige Engelen.
Dan zal de volkome vrucht van alle pijnelijke en door-
gestane reiniging, eerst recht genoten worden. Dan zul-
len zy,
die uit de grote verdrukkinge komen, en hare lange
klederen gewasschen hebben, en wit gemaakt in 't Bloed des Lams,
voor Gods troon zijn, en dienen Hem dag en nacht in sijnen
Tempel: en die op den troon zit zal haar overschaduwen; zy en
zullen niet meer hongeren, noch zy en zullen niet meer dorsten,
noch de zonne en zal op haar niet vallen, noch eenige hitte;
Want het Lam, dat in 't midden des troons is, zal ze weiden,
ende zal haar een leidsman zijn tot levende fonteine der
wateren: Ende God zal alle tranen van hare ogen afwasschen.
Apoc. 7.14, 15, 16, 17.
Dan zullen Israëls zegeningen op 't allervolkomenste vervuld
worden.
Want de Beminde des Heeren zal dan zeker by Hem wonen:
Hy zal Hem den ganschen dag overdekken,
Deut. 33.12.
Verzadigd zullen zy zijn van des Heeren
goedgunstigheid, en vol van sijnen zegen,
v. 23.
De ewige God zal haar dan een woninge zijn; en van
onder ewige armen; Israël zal zeker alleen wonen.
Welgelukzalig zijt gy, ô Israël! wie is u gelijk? Gy zijt een volk verlost door den
Heere, den schild uwer hulpe, en die een swaard is uwer
hoogheid.
v. 27, 28, 29.
De alleen goede God, geve ons allen, dat wy zo veel genade in sijne ogen
mogen vinden, dat onze zielen hier eenmaal deel aan mogen hebben,
Amen.
|
|