| |
| |
| |
| |
Hoe minder aard', hoe meerder vaart.
| |
| |
Och dat my iemand vleugelen, als eener duive, gave! ik
zoude henen vliegen, waar ik blijven mogte. Ziet ik zoude verre weg
zwerven: ik zoude haasten dat ik ontquame,
Psal. 55.7, 8, 9.
| |
| |
| |
Dat de Verhevendheid des gemoeds de ziele zeer noodsakelijk
is.
Stem
:
Wanneer het hert nu klaar van zonden,
&c.
O Vlugge mensche-geest, wiens wonder groot vermogen
Sich uitbreid hoog en ver, ja klimt ten hemelwaards,
Zo vry van stoflijkheid, zo luchtig opgetogen,
Wanneer de geest het vleesch verwint, met al het aardsch:
En dat 'er niets, de ziele meer
Weêrhoud of stuit in hare vaart,
Die z' opwaard zet naar haren Heer:
Op dat ze met Hem word gepaard.
Hoe vry, en bly, kan zy, dan by haar Oorsprong wezen,
Zo wijt, van strijd, verblijd, bevrijd van angst en vrezen.
Een Pluimpje, hoe het min zal 't stof der aarden raken,
Hoe 't lichter in de Lucht en op de Winden zweeft:
't Gemoed hoe 't minder werk van 't schepsel komt te maken,
Hoe 't ook bequamer blijft, en in den Schepper leeft,
En hoe de Wind van Godes Kracht
Daar meer in blaast, hoe 't hoger stijgt;
Ook hoe men d'aarde minder acht:
Hoe z' op ons minder voordeel krijgt.
O vlied, dit Niet, om 't Iet, dat ewig is, te erven:
Ja wilt daarom niet een, maar duizend doden sterven.
| |
| |
Verhef u dan, mijn geest, dring op met al uw krachten,
Ontsla u van dit aardsch en ydele gewoel,
Wilt na een beeldeloos en geestlijk leven trachten,
Ver boven 't geen ik met mijn diersche zinnen voel:
O! dat het Pluimpjen uwer ziel,
Gewasschen in uws Heilands Bloed,
Sich voortaan rein en zuiver hiel;
Op dat het met een sneller spoed
Om hooge vloog, en toog door d' Boog der wolken henen,
Zo zou die Goede sich met u volmaakt verëenen.
O Gy! ô Gy! Die ons het grootste goed der goeden,
Zo enkel en en voor all', te zoeken, hebt geboôn;
Ach Heer! ach help! in 't werk, geef, om te meer te spoeden,
Geef dat'et aan de ziel steets groot en groter toon.
Ach! wek, en trek, en wijs, en lei
Ons opwaard aan door uwen Geest,
Tot ons een zalig' Eng'len-rei,
Verwelkom op het hemelsch feest.
Daar zy, en wy, gansch vry, en bly elkaâr verzellen,
En heilig, heilig, heilig, uit ons hert' opwellen.
| |
Van d'Opgetogendheid.
AL wie den Heere volgens d'inhoud van 't Evange-
lium dienen wil, zal wel haast gewaar worden hoe no-
dig hem d'Opgetogendheid zy, als waar door hy sich be-
vind in een zekere soort van onaankleeflijkheid aan de
schepselen, in een gemakkelijkheid en vaerdigheid om sijn gemoed op
geestelijke voorwerpsels te kunnen vesten, en bequaam om daar een tijd
lang in te konnen volharden. | |
| |
En dewijl de goederen van een
Christen geestelijk zijn, als daar is de gevoelige gunste Gods, sijn
liefde, vrede, ver-
troosting, sijn sterkte inwendig, de hoop, de toeneminge in de
kennis van de Goddelijke wil, en de verborgendheid van 't Evangelium,
het smaken van de krachten der toe-
komende eeu, de beloften van d'opstanding uit den doden en 't
ewige zalige leven, zo gevoeld hy wel dat, als 't ge-
moed gedurig met aardsche lust en beelden vervuld is, alle deze
dingen zeer weinig kracht op hem hebben, en flaau-
we indruksels in sijn herte overlaten.
Maar hoe hy in d'Opgetogendheid gestadiger is, hoe ook alle deze
treffelijke dingen nader en klaarder voor sijn geest komen, waar door
sijn herte in groter liefde tot deze ziele-schatten als dan ontfonkt
word, en opgewekt in een ernstige lust, om die te verkrijgen, met
nevens-gaande die-
pe verwondering en hertelijke dankbaarheid over dit alles aan den
milden Gever: En daarom is ons geboden te zoe
-
ken dat daar boven is, daar Christus is zittende ter
rechterhand
Gods, te smaken dat hemelsch is, en niet dat aardsch is, onzen
wandel in den hemel te hebben, en den Heere aan te hangen.
Deze Opgetogendheid nu bestaat in een herte te hebben, dat een ware
genegendheid heeft tot alle de genoemde din-
gen, voelende in sich een ware kleinachting of verachting omtrent
alles wat vergankelijk is, ontstaande uit de ken-
nis van 't grote onderscheid tusschen 't eene en 't andere; welk
herte dan na gelegendheid en ontfangen krach-
ten, sich afkeert van 't eene en toekeert en ophest tot het
andere, ja somtijds door Gods genade, op zulk een levendige wijze, dat
het voor een tijd al 't ver-
gankelijke kan vergeten, als of het niet meer en was, en sich
vind overgegaan en geheel opgeheven tot het onvergankelijke, en dan met
waarheid uitroept, 't is my
goed na by God te zijn, ik stelle mijn vertrouwen op den Heere,
Heere, om alle sijne werken te vertellen; wien heb ik neffens U
in
den hemel? neffens U en lust my ook niet op de aarde.
Hier door word het gemoed dan krachtig gevoed, de | |
| |
hertstochten
gelouterd, en 't herte meer en meer gehei-
ligd tot een Tempel des heiligen Geests. Hier door word de
eigen-will' verslonden, de gehoorzaamheid volmaak-
ter, de kennisse klaarder, en alles heiliger en heerlijker.
De middelen nu hier toe noodsakelijk, zijn van de zijde des menschen, zo
veel hy kan door Gods genade, de naer-
stige bewaringe der uitwendige zinnen, de matigheid, de
lijdsaamheid, de zachtmoedigheid, de bedachtsaamheid, de stilte der
gedachten en tonge, d'ootmoedigheid, de vre-
de des herten, de vergenoegsaamheid, d'eenzaamheid, 't gebed en
de dankbaarheid; welke alle, door Gods zegen bekrachtigt, den mensch in
een diepe aandacht stellen, zo dat hy in een zeker NU, of gedurige
tegenwoordigheid begind te leven, zonder gelijk voor heen, by na niet
als in 't onherroepelijk gepasseerde, ofin 't onzekere toekomen-
de met sijn gedachten bezig te zijn.
Door welke tegenwoordigheid de mensch als t'huis is, en het kloppen aan
de deure sijns herten, horen kan, om dien lieffelijk-kloppenden
Heiland, in te laten, en alzo avondmaal te houden met dien zaligen
Zaligmaker.
En hier op volgen dan, na dat het de Heere gelieft te ge-
ven, van Godes zijde, die uitnemenste opgetogendheden en
verrukkingen, waar door de Heere verheerlijkt word, die te prijzen is
in ewigheid.
Doch schoon men deze stand hier al, voor een groot ge-
deelte, mogt bereikt hebben, zo kan men die zo lichtelijk door
slofheid wederom wat verliezen, en eindelijk, door niet ernstig te
waken, en in vrezen en beven voor den Heere te wandelen, wel geheel
quijt worden.
Want de aarde legt ons zo na, 't minste dat het herte daar van in neemt,
kan een oorzaak zijn van verslapping, en ons onbequaam maken, om ons
herte in vryheid tot God op te heffen. Ons vleesch wil zo garen ook
sijn deel hier wat zoeken. De tijdelijke noodruftigheden en zorgen;
de menschen en haar ommegang, dringen somtijds sterk aan, om ons
van d'opgetogenheid af te trekken.
| |
| |
Maar, ô Heere Jesus Christus! onze Rotsteen en onze Borgt!
onze Schild op welke wy vertrouwen! tot U is on-
ze toevlucht in onze grote nood, en in zo vele aanvallen onzer
Vyanden. Ach Heere! dat niet onze vyanden en zeggen: Wy
hebben haar overwonnen, en onze geestelijke te-
genpartyders sich verheugen, wanneer wy zouden wanke-
len. Dat veel eer uwe weldadigheden wonderlijk over ons-
worden, als Gy ons bewaart als het zwart des ogen-ap-
pels, en ons verbergt onder de schaduwe uwer vleugelen.
Laat uw goede Geest ons sterken, om d'opgetogendheid lief te hebben, en
die wel te konnen beôeffenen; om me-
nigmaal met onzen geest by U te zijn, en te smaken dat Gy, Heere!
vriendelijk zijt. Om het vergankelijke wat te vergeten, en 't
onvergankelijke te naderen; en alzo, ge-
trouwe Zaligmaker! te ondervinden dat Gy gezegend, ook onze
Zaligmaker zijt, die, schoon wy hier in 't lig-
haam noch omzwerven, ons Vaderland echter al nader komen, en
dagelijx toenemen, in onze koers, door uwe goedheid, derwaarts heen te
wenden.
Ach mogt dit zijn! mogten onze zielen zo veel genade genieten, dat wy
enkel een ding van den Heere begeer-
den, en dat zo zochten, dat wy het ook gewisselijk ver-
kregen, namelijk,
Dat wy alle de dagen onzes levens in opgetogendheid
mogten wonen in het huis des Heeren, om de lieflijkheid des
Heeren te aanschouwen, en te onderzoeken in sijnen Tempel,
Psal. 28.4.
Dan zouden onze zielen als met smeer en vettigheid
verzadigd worden, en onze monden zouden U roemen met vrolijk
zingende lippen,
Psal. 63 6.
De alleen goede God, geve ons genadelijk, dat wy hier aan deel mogen
hebben, en dat alzo sijn Koninkrijk van gerechtigheid, vrede en
blijdschap door sijnen Geest, in ons opgerecht worde, om daar door
verzekert te zijn, dat het Koninkrijk van ewige zaligheid, ons heerlijk
lot, met alle Heiligen, hier namaals zijn zal. Amen.
|
|