Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdwoordspelingVerzamelnaam voor een hele reeks stijlfiguren die alle op één of andere manier gebaseerd zijn op het samenbrengen van twee (of meer) woorden (of woordgroepen) die overeenkomst van vorm, maar verschil in betekenis vertonen. Precies door de formele gelijkenis tussen de verschillende woorden krijgt het betekenisverschil een speciaal reliëf. Zowel in de oudere retorische handboeken als in het moderne kritische gebruik blijkt de terminologie ter aanduiding van de verschillende types en verschijningsvormen van de woordspeling allesbehalve eenduidig. Vergelijkbare termen als calembour (Fr.), pun (Eng.), woord(en)spel (Ned.) en Wortspiel (Du.) lijden aan dezelfde betekenisonvastheid. Bij de verdere indeling van woordspelingen worden verschillende criteria gebruikt, soms in combinatie: a. De precieze aard van het betekenisverschil tussen de componenten die in het woordspel worden geconfronteerd. Als de woordspeling de polysemie van een woord exploiteert (bijv. Unox: een crème van een soep), of de letterlijke en figuurlijke betekenis van een idioom contrasteert (bijv. Derde Adem = zelfhulpgroep van oudere astmapatiënten), is het semantische verband tussen de componenten nog duidelijk. Zulke woordspelingen, die ‘logische’, reeds in de taalstructuur aanwezige betekenisrelaties naar voren halen, worden in het algemeen als zinvoller beschouwd dan de zgn. klankspelingen, die betekenissen samengooien op grond van louter fonetische overeenkomst en daarom vaak om hun arbitrair en burlesk karakter veroordeeld worden (bijv. Piet Apegras = Pythagoras). Behoren beide woordspelcomponenten tot verschillende taalsystemen, dan spreekt men soms van bilinguaal woordspel; dit type speelt een belangrijke rol in het macaronisch gedicht. b. De precieze aard van de vormovereenkomst tussen de componenten die in het woordspel worden samengebracht. Deze kan namelijk beschreven worden in termen van homografie resp. homofonie (waarbij spelling resp. klank het voornaamste principe van associatie is: homograaf, homofoon), homonymie (waarbij het spelling én klank zijn die het betekenisverschil beklemtonen), of paronymie. In dit laatste geval is de (onvolledige) vormovereenkomst binnen het woordspel meestal gebaseerd op klank (bijv. paronomasia), hoewel men misschien ook het vooral op spelling gebaseerde anagram (bijv. Madame Curie: radium came) zou kunnen zien als een vorm van woordspel met paroniemen. c. De wijze waarop de componenten in de tekst worden geordend. Hier dringt zich het onderscheid op tussen horizontaal (of successief) en verticaal (of simultaan) woordspel. In het eerste geval zijn de met elkaar geconfronteerde woorden of woordgroepen allebei ‘woordelijk’ aanwezig in de tekst, m.a.w. na elkaar geschikt en verbonden door een syntagmatische relatie. Bij verticaal woordspel is slechts één van beide componenten woordelijk aanwezig in de tekst, en wordt de tweede simultaan door associatie opgeroepen. De context speelt doorgaans een belangrijke rol bij het realiseren van de tweede, ‘verborgen’ betekenis. De ambiguïteit van een polyseem woord is een voorbeeld van verticaal woordspel; dat zijn ook paragram, contaminatie en porte-manteauwoord, maar hier is de vormovereenkomst tussen de over elkaar geschoven componenten onvolledig. Antanaclasis en paronomasia, die onderling onderscheiden worden op grond van het vorige criterium (cf. b), zijn dan weer hoofdvormen van horizontaal woordspel. Polyptoton en traductio illustreren dat horizontaal woordspel aansluit op de zgn. figuren van herhaling. Bij antanaclasis en asteismus is het woordspel ingebed in een dialogische uitwisseling, waarvan het de dynamiek bepaalt. De rebus is een paradoxaal geval van ‘woordloos’ woordspel. Woordspelingen kunnen veelvoudig zijn opgebouwd. Zo is de naam van het gezelschap Don Quichocking een meertalige woordspeling, in de vorm van een contaminatie of porte-manteauwoord, opgebouwd uit de elementen ‘Don Quichotte’, ‘[celui qui] choque’ en ‘[that is] shocking’, waarmee het tevens een allusie is op de internationale oriëntatie die men kennelijk nastreeft. Woordspel kan, behalve humor en verrassing, heel wat tekstuele functies vervullen: verbinden van verschillende betekenislagen (bijv. in titels), aandacht vestigen op de poëtische functie van het taalgebruik, overtuigen van de toehoorder (bijv. in publiciteit), dramatische ironie, enz. Het spelelement kan m.a.w. een komische bedoeling hebben, maar ook in serieuze zin gebruikt worden. Veelal ligt het accent op het taalvernuft, de geraffineerde wijze waarop een auteur gebruik maakt van de mogelijkheden van de taal. Vooral in de 17de eeuw was woordenspel zeer geliefd bij de metaphysical poets en in ons land bij auteurs als Vondel, Hooft en Huygens. Met name in het epigram (vgl. Huygens) is woordenspel een belangrijk element. Men vindt het verschijnsel in menig gezegde, zoals in de zeispreuk: ‘Ik wil hoger op, zei de jongen, en hij kwam aan de galg’. Later zal in het cabaret en in light verse graag en veelvuldig gebruik worden gemaakt van woordenspel. Moderne Nederlandse auteurs met een voorkeur voor woordenspel zijn John O’Mill, C. Buddingh’, Annie M.G. Schmidt, Ivo de Wijs en Drs. P., en verder ook Kees Stip (ps. Trijntje Fop), van wie het volgende speelse dierengedicht helemaal steunt op de dubbelzinnigheid van 'van kant maken': Een spin vervaardigde als handwerk In sommige culturen echter (bijv. tijdens een classicistische periode) wordt het geweerd uit de ‘officiële’ literatuur en verbannen naar de niet-gecanoniseerde genres. Dat heeft o.m. te maken met het subversieve karakter van woordspel. De coherentie en betekenis van de woordspelige tekst hangen immers af van min of meer toevallige eigenschappen van de taal (bijv. klankovereenkomsten) en ontsnappen daardoor aan de greep van het subject en van de officiële ideologie, die aan hun waarheden graag een universeel karakter toeschrijven. In de mate dat een sociale orde berust op talige orde, d.i. in de mate waarin autoriteit gebaseerd is op de stabiliteit van de taal waarin ze zich verwoordt en verantwoordt, gelden de betekenisverglijdingen en dubbelzinnigheden van het woordspel potentieel als manifestaties van een anarchistische houding. In literaire en literairkritische bewegingen als modernisme, postmodernisme en deconstructie werd het woordspel dan weer, als levend bewijs van de macht van de taal en van de relativiteit van elke zgn. ultieme waarheid, verheven tot een essentieel tekstprincipe. Lit: J.T. Shipley, Playing with words (1960) J.S. Childs e.a., ‘A bibliography of the pun’ in Style 14 (1980) 2, p. 127-137 P. Claes, ‘Claus’ calembours’ in Claus-reading (1984), p. 49-63 W. Redfern, Puns (1984) J. Culler (red.), On puns. The foundation of letters (1988) H. Flipse, Dichter dop draak: poëzie als woordspel (1992) D. Delabastita, There’s a double tongue. An investigation into the translation of Shakespeare’s wordplay (1993) G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 9 (2009), kol. 1429-1443 D. Delabastita, ‘Wholes and holes in the study of Shakespeare’s wordplay’ in M. Ravassat & J. Culpeper (red.), Stylistics and Shakespeare’s language (2011), p. 139-164 P. Claes, Zwarte zon (2013), p. 50-51 A. Zirker & E. Winter-Froemel (red.), Wordplay and metalinguistic/metadiscursive reflection (2015) E. Winter-Froemel & A. Zirker (red.), Enjeux du jeux de mots. Perspectives linguistiques et littéraires (2015) S. Knospe, Al. Onysko & M. Goth (red.), Crossing languages to play with words (2016) B. Full & Michelle Lecolle (red.), Jeux de mots et créativité (2018) S. Arndt-Lappe, A. Braun, Cl. Moulin & E. Winter-Froemel (red.), Expanding the lexicon. Linguistic innovation, morphological productivity, and ludicity (2018) E. Winter-Froemel & A. Demeulenaere (red.), Jeux de mots, textes et contextes (2018) E. Winter-Froemel & V. Thaler (red.), Cultures and traditions of wordplay and wordplay research (2018) W. Wagner (red.), Idioms and ambiguity in context. Phrasal and compositional readings of idiomatic expressions (2020).
|