Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdhumorEtym: Lat. umor = vochtigheid, vocht (van het lichaam); vandaar (geestelijke) toestand, humeur. In zijn oorspronkelijke betekenis verwees de term naar de vier lichaamsvochten uit de antieke en middeleeuwse fysiologie die de emotieve en fysieke toestand van de mens zouden bepalen. Men meende dat aan deze lichaamsvochten gassen of dampen ontsnapten die op hun beurt de hersenen bereikten en zo het menselijke gedrag bepaalden. Al naar gelang van het overheersende lichaamsvocht onderscheidde men vier temperamenten: het sanguïnische (bloed), het flegmatische (slijm), het cholerische of kolerieke (gele gal) en het melancholische (zwarte gal). Men geloofde dat het overheersen van een van de vochten volgens dit schema kon leiden tot excentrieke – en dus potentieel komische – gedragingen. Zie ook comedy of humours. Tegenwoordig is humor de algemene aanduiding voor datgene wat in een literair werk maar ook in andere contexten de lachlust opwekt. Individuele lachmomenten gaan vaak terug op het oplossen van een tegenstelling tussen twee taaluitingen, betekenissen (bijv. woord(en)spel of woordspeling) of situaties, tussen wat bedoeld wordt en hoe het uitgedrukt wordt, enz. Bij het oplossen van deze zgn. incongruenties die op het eerste gezicht bevreemdend of verwarrend kunnen aandoen, ontstaat een aangenaam gevoel dat zijn uitdruking vindt in en lach of glimlach. Zo kan een auteur een bekende tekst op humoristische wijze vervormen in een parodie, terwijl in de pastiche-2 hetzelfde gebeurt met een groep werken (bijv. een genre); de tegenstelling die ontstaat tussen origineel en bewerking wekt de lach op. Bij heel wat grappige momenten speelt tegelijk ook het zgn. superioriteitsprincipe een rol, waarbij zelfs sprake kan zijn van een zeker leedvermaak en al dan niet verhulde vormen van agressiviteit. Denk bijv. aan racistische of seksistische grappen, de zgn. practical joke, de bananenschil-humor, of ook aan de karikatuur (zoals de onderwijzer in de figuur van meester Pennewip uit Multatuli’s Woutertje Pieterse). Ook het groepsgevoelen dat de lachers bindt bijv. tijdens een opvoering van een komedie of bij het heen en weer vertellen van moppen kan men met dit superioriteitsmechanisme verbinden: de ‘insiders’ voelen zich samen sterk ten opzichte van het slachtoffer van de grap, de buitenstaanders en/of, meer algemeen, tegenover de tragiek van het menselijk leven. Zoals psychoanalytisch geïnspireerde studies van humor hebben aangetoond in het spoor van Freuds Der Witz und seine Beziehung zum Unbewußten (1905), heeft ook het tijdelijke opheffen van een verdringing of taboe een lachwekkend effect. Dit wordt aangeduid als een derde belangrijk humoristisch mechanisme. Denk aan de vele vormen van onderbroekenlol en seksueel getinte humor. Ook agressieve humor kan in deze optiek beschouwd worden. In heel wat komische momenten zien we een combinatie van de drie aangegeven mechanismen. We merken verder dat de vorm en toon van de humor kunnen variëren van licht (vgl. ironie) tot zwaar (vgl. sarcasme, satire). De kwaliteit kan platvloers zijn zoals in sommige travestieën, maar ook fijnzinnig, bijv. in de vorm van het understatement. Humor werkt relativerend ten opzichte van de werkelijkheid, vandaar een ware cultus ervan in de romantiek. Enigszins vergelijkbaar met de behoefte aan een rijmwoordenboek was er in de 19de eeuw ook belangstelling voor een werk als Proeven van een humoristisch-satirisch woordenboek der zamenleving (1845) geschreven door I.J. Lion. Maar uit de aard der zaak is het verschijnsel zo oud als de mensheid. Humor wordt vaak als antipode gezien van ernst en als zodanig komt het verschijnsel weinig voor in tragedie en elegie. Maar de vraag ‘ernst of kortswijl’ (Huet 1866) wordt beslist in het voordeel van de niet-ernstige pool wanneer het gaat om klucht (klucht-1), blijspel, spotlied of een kunstvorm als het cabaret. Humor in al zijn verschijningsvormen is het onderzoeksvoorwerp geworden van de zgn. humour studies, een interdisciplinair onderzoeksveld waaraan o.m. psychologen, cognitieve wetenschappers, sociologen en taalkundigen een belangrijke bijdrage leveren. Het tijdschrift Humor: international journal of humor research (1988-) is een belangrijk forum voor dit onderzoek. Voorts zijn er tal van bloemlezingen samengesteld, o.m. door W.H. Staverman in Humor en humoristen: een keuze uit 125 jaren Nederlandse humor (1940) en door R. Casimir, J. Karsemeijer en G. Kazemier (red.) in Humor in Holland (19792). Zie ook recreationele taalkunde. Lit: C.F. van Duyl e.a., Scherts, humor en satire (1895) C. Hazewinkel, Bijdrage tot de psychologie der humoristen (1922) E. Jongejan, De humor-‘cultus’ der Romantiek in Nederland (1933) R. Casimir e.a., Humor in Holland (1940) W.H. Staverman, Humor en humoristen (1940) G. Stuiveling, Humor, ironie en sarkasme bij Multatuli (1955) H. van den Bergh, Konstanten in de komedie (1972) W. Preisendanz, Humor als dichterische Einbildungskraft (19762) H. de Coninck, ‘Humor in de poëzie’ in Jeugd en Cultuur 26 (1981-1982), p. 202-216 W. Nash, The language of humour. Style and technique in comic discourse (1985) A. Ziv (red.), National styles of humor (1988) A. Berger & W. Fry (red.), An anatomy of humor (1993) R. Escarpit, L’humour (Que sais-je?; 199410) R. Dekker, Lachen in de Gouden Eeuw: een geschiedenis van de Nederlandse humor (1997) J. Verberckmoes, Schertsen, schimpen en schateren: geschiedenis van het lachen in de Zuidelijke Nederlanden, zestiende en zeventiende eeuw (1998) G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 4 (1998), kol. 86-98 Humornummer van Vooys 23 (2005) H. Wiegmann, Und wieder lächelt die Thrakerin. Zur Geschichte des literarischen Humors (2006) D. Chiara (red.), Translation, humour and literature (2010) M. Roston, The comic mode in English literature. From the middle ages to today (2011) St. Dubinsky & Chr. Holcomb, Understanding language through humor (2011) A. Goatly, Meaning and humour (2012) G. Brône, K. Feyaerts & T. Veale (red.), Cognitive linguistics and humor research (2015).
|