Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdblijspelDramatisch werk waarin op amusante wijze over gewone mensen in alledaagse situaties gehandeld wordt en die ook wel komedie wordt genoemd. De bedoeling van het blijspel is vooral het amuseren en ontspannen van het publiek. Meestal begint het blijspel met verwikkelingen die naar een climax-1 gevoerd worden en tenslotte naar genoegen worden opgelost (happy end(ing)). Het komische effect wordt vaak bereikt doordat de toeschouwer op de hoogte is van zaken waar de personages in het stuk nog achter moeten komen, de zgn. dramatische ironie. Het blijspel laat menselijke fouten zien van een belachelijke kant en houdt op die manier de toeschouwer een spiegel voor. De bedoeling van het blijspel is vooral te amuseren, maar vaak niet zonder te moraliseren.Tot de meest gebruikelijke thema’s behoren liefdesverwikkelingen en menselijke zwakheden en ondeugden als schraapzucht, ingebeeldheid, kleinzerigheid e.d. De personages zijn types als de vrekkige oude man, de listige knecht, de jonge man met liefdesverdriet etc. Het blijspel ligt dicht bij de klucht (klucht-1), die echter korter en eenvoudiger van handeling is. Wat zijn ontstaan betreft moet het blijspel als komedie zijn ontstaan in de sfeer van de Griekse feesten ter ere van Dionysus. Na een reeks offers en liederen aan de god gericht werd een processie gevormd waarin diverse groepen zingend door de straten trokken. Deze optochten zonder veel organisatie lieten ruimte voor improvisatie van gezangen vol spot en ironie. Daaruit zijn dan vroege vormen van min of meer gestructureerde komedies gegroeid, nl. een reeks toneeltjes, later door een intrige met elkaar verbonden, afgewisseld met een zang. Geleidelijk kreeg het genre een vastere vorm: maskers, een uitgebreid koor (24 leden i.p.v. 12 of 15 bij de tragedie), bonte kledij en lachwekkende typen waren de ingrediënten bij elke opvoering. Een algemeen geldende structuur ontbreekt, al wordt in het klassieke blijspel gebruik gemaakt van structuurelementen van de tragedie. Illusieverstorende onderdelen (parabasis) vormen de meest typische kenmerken van deze vroege komedies. In Nederland is het vroegste blijspel Bredero’s Moortje (1615), een bewerking van Terentius’Eunuchus. P.C. Hooft heeft Plautus’ Aulularia naar ‘’s Landts gheleghenheyt verduytschet’ en gaf daarmee een voorbeeld van creatieve imitatio in zijn Warenar (1617). Het thema van de vrek zou later door Molière opnieuw worden benut voor zijn blijspel L’avare (1668). Pieter Langendijk onderging op zijn beurt invloed van Molière, bijv. in Het wederzijdsch huwelijksbedrog (1712). Men kan deze blijspelen classicistisch noemen wegens hun navolging van klassieke voorbeelden of hun pogen om de klassieke eenheden te volgen. Daartegenover staat het romantische blijspel, zoals Shakespeare dat schreef met bijv. A midsummernight’s dream (1595-1596) en The merchant of Venice (1596), spelen waarin ook wat somberder toonaarden worden aangeslagen. Het probleem met de term romantisch blijspel is echter dat hierdoor verwarring kan ontstaan met het bijvoeglijk naamwoord ontleend aan het periodebegrip romantiek, waarmee veeleer individualistische tendensen in het blijspel worden aangegeven; ‘romantisch’ wordt hier dan ook gebruikt in de zin van niet-klassiek. Als Nederlands voorbeeld van een dergelijk romantisch blijspel kan Bredero’s Spaanschen Brabander (1617) gelden, een bewerking van de schelmenroman Vida de Lazarillo de Tormes (1554), die Bredero in vertaling las. Ook Rodenburghs bewerkingen van de stukken van Lope de Vega zijn voorbeelden van romantische blijspelen. In de loop van de 18de eeuw, met de opkomst van het burgerlijk drama, verandert ook de opzet en inhoud van het blijspel. De pragmatische tendens blijft, maar de bouw van het blijspel wordt vrijer. In Italië maakt Carlo Goldoni (1707-1793) gebruik van de improvisatietechnieken van de commedia dell'arte die hij inpast in een volledig uitgeschreven tekst, zoals in zijn L’uomo di mondo (De volmaakte mens, 1738). De eerste belangrijke toneelschrijver is dan weer Herman Heijermans, die zijn Schakels (1903) een vrolijk spel noemde en Eva Bonheur (1916) ‘een genoegelijk toneelspel’. Moderne schrijvers van blijspelen zijn o.m. Annie M.G. Schmidt en Dimitri Frenkel Frank. Behalve de indeling in klassiek en romantisch blijspel, is er ook een indeling op andere inhoudelijke elementen. Men spreekt van karakterblijspel of comédie de caractère, wanneer de hoofdpersoon een bepaald mensentype vertegenwoordigt, bijv. een vrek, een intrigant of een opschepper. Daarnaast kent men het zedenblijspel of de comédie de moeurs, waarin de sociale code van een bepaalde groep of periode op de hak wordt genomen. En ten slotte is er het intrigeblijspel of de comédie d’intrigue waarin gecompliceerde verwikkelingen de plot bepalen. Lit: E. Olson, The theory of comedy (1968) H. van den Bergh, Konstanten in de komedie (1972) D.J. Palmer, Comedy: developments in criticism (1984) W.N.M. Hüsken, Noyt meerder Vreucht: compositie en structuur van het komische toneel in de Nederlanden voor de Renaissance (1987) M. Charney, Comedy high and low: an introduction to the experience of comedy (1991) A. Stott, Comedy (2004) A. McConnell e.a. (red.), A cultural history of comedy, 6 dln. (2020).
|
|