Algemeen letterkundig lexicon
(2012-....)–Anoniem Algemeen letterkundig lexicon– Auteursrechtelijk beschermdparodieEtym: Gr. para = naast, tegen; ōidè = zang; vandaar tegenzang, vals akkoord. Aanvankelijk de grappige tegenhanger van de rapsodie. De parodisten hadden als functie het publiek te amuseren wanneer de rapsoden pauzeerden; ze keerden hun verzen als het ware om in komische teksten zonder daarbij de intrige te veranderen. Later, meer algemeen, een werk dat een bekend, ernstig literair voorbeeld, een bepaalde stroming of een bepaalde manier van schrijven belachelijk maakt door typische kenmerken ervan spottenderwijze na te bootsen. Dat kan bijv. door sterke overdrijving (hyperbool). Een veel toegepast procédé is ook dat waarbij het origineel op de voet wordt gevolgd terwijl de parodist hier en daar woorden of zinnen weglaat, toevoegt of vervangt. Als voorbeeld van parodiëring volgt hier de eerste strofe van J. Kinkers parodie op het gedicht ‘Alrik en Aspasia’ van R. Feith: Feith: Kinker: Fungerend tegen de achtergrond van het model dat er bewust in wordt gedeformeerd, kan de parodie beschouwd worden als een vorm van metatekst(ualiteit). Als procedé kan de parodie uiteraard in alle teksttypes toegepast worden. Ze kan komisch-goedbedoeld zijn, maar meestal zit er toch een polemisch of destructief moment in doordat ze een breuk aangeeft met werken en stromingen die als voorbijgestreefd ervaren worden. Parodieën werden geschreven door de eeuwen heen. Enkele bekende voorbeelden: in Griekenland, Margites als parodie op de Ilias; in Rome, Petronius’ Satyricon als parodie op de Odyssee; tijdens de renaissance, Cervantes’ Don Quijote als parodie op de ridderroman en Rabelais’ Gargantua et Pantagruel als parodie op de scholastiek; in de 18de eeuw, Fieldings Shamela als parodie op Richardsons Pamela. In onze literatuur zijn de parodieën van Piet Paaltjens (= F. Haverschmidt) bekend, net als een aantal passages uit Woutertje Pieterse (1862-1877) van Multatuli en de Grassprietjes (1885) van Cornelis Paradijs (pseudoniem van Frederik van Eeden). Een recenter voorbeeld is de roman De mentor (1988), die Leo Geerts onder het pseudoniem Marcel van der Linden schreef als parodiërende repliek op Mulisch’ De pupil (1987). Daar de parodie bekendheid met het geparodieerde werk veronderstelt zijn het vooral bestsellers die er het ‘slachtoffer’ van worden. Niet zelden poogt men aldus ook een graantje van het commercieel succes mee te pikken. De Harry Potterboeken en de crypto-religieuze thrillers van Dan Brown lenen zich dan ook goed voor parodieën. Zo is er een heuse parodie-industrie ontstaan rond Harry Potter, zoals M. Gerbers romans rond de figuur van Barry Trotter (o.m. Barry Trotter and the Order of the Penis, als parodie op J.K. Rowlings Harry Potter and the Order of the Phoenix); verder ook Porri Gatter door Andreyi Zhvalevskiyi en Igor Miyt’ko, Tanya Grotter door Dmitri Yemetz, Parry Hotter door K.C. Ellis en de Harry Plodder-reeks van Desmond Devlin. Da Vinci Cod is een parodiërende persiflage van Dan Browns The Da Vinci Code, en Tolkiens The Lord of the Rings moet het ontgelden in Bored of the Rings van Harvard Lampoon. De parodie is te vergelijken met de karikatuur (het hoofd van een bepaalde persoon, bijv. een politicus, wordt tot uitgangspunt genomen en daarin gaat de karikaturist vervolgens veranderingen aanbrengen zodat vervorming optreedt). Ze is ook verwant aan de pastiche-2, de persiflage en de travestie. Lit: P.H. Schröder, Parodieën in de Nederlandse letterkunde (1932) J.G. Riewald, ‘Parody as criticism’ in Neophilologus 50 (1966), p. 125-148 L. Hutcheon, A theory of parody (1986) G.S. Morson, ‘Parody, history and metaparody’ in G.S. Morson & C. Emerson (red.), Rethinking Bakhtin (1989), p. 63-86 M.A. Rose, Parody: ancient, modern, and postmodern (1993) D. Sangsue, La parodie (1994) J.A. Dautzenberg, ‘Mijn speelen is leeren: de parodie als literatuurbeschouwing’ in H. van Lierop-Debrauwer e.a. (red.), Het paard van Troje (1996), p. 70-78 P. Mildonian (red.), Parodia, pastiche, mimetismo (1997) B. Müller (red.), Parody. Dimensions and perspectives (1997) B. Johnson, The mode of parody. An essay at definition and six studies (2000) S. Dentith, Parody (2000) G. Ueding (red.), Historisches Wörterbuch der Rhetorik, dl. 6 (2003), kol. 637-649 Ironie/parodie 1 en Ironie/parodie 2, themanummers van Texte: revue de critique et de théorie littéraire (2004, 2005) C. Dousteyssier-Khoze & F. Place-Verghnes (red.), Poétiques de la parodie et du pastiche de 1850 à nos jours (2006) R.F. Glei & R. Seidel (red.), ‘Parodia’ und Parodie. Aspekte intertextuellen Schreibens in der lateinischen Literatur der frühen Neuzeit (2007) W. Weststeijn, Parodie en satire (2007) R. Chambers, Parody. The art that plays with art (2010) J. Gross (red.), The Oxford book of parodies (2012).
|